Hoofdstuk 1: Het begrip opvoeding
1.2 Beschrijving van het begrip pedagogiek
Paidagoogia: pedagogiek (kinderleiding) Pais: kind Agogien: leiden
Andere woorden voor pedagogiek:
1. Opvoedkunde: richt zich op de vaardigheden van de opvoeder
2. Opvoedingsleer: richt zich op het vergaren van kennis over opvoeden
3. Opvoedingswetenschap: richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden met
betrekking tot opvoeden.
Hulpwetenschappen: psychologische, sociologische, filosofische, theologische en andragogische
wetenschappen
De definitie van opvoeding:
Opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind, waarbij gericht een relatie wordt aangegaan. In deze
omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid, intimiteit, aandacht, grenzen,
instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind tot zelfontplooiing en zelfredzaamheid
beschikken, om richting te geven aan zijn verdere leven.
Langeveld: alle omgang tussen het kind en volwassenen.
Malschaert en Traas: opvoedrelatie waarbij intimiteit en veiligheid een rol spelen.
Rispens, Hermanns en Meeuws: vier basisdementies
Kuipers: de opvoedingsdoelen
Omgang tussen ouder en kind
1. Er is sprake van wederzijds respect
2. Kind ervaart voldoende veiligheid, vertrouwen, kan rekenen op en voelt zich geaccepteerd
door ouder
3. Uitgedaagd om beslissingen te nemen
De vier basisdementies zijn met elkaar verbonden.
Ondersteuning bieden Instructies geven
- Warmte - Aangeven welk gedrag van
- Affectie het kind wordt verwacht
- Responsiviteit - Verantwoordelijkheid leren
- Betrokkenheid - Het kind hulp bieden om zich
- Emotionele ondersteuning te ontwikkelen
Straffen en belonen
- Aandacht
Grenzen stellen Controle uitoefenen
- Respect voor autonomie kind - Autoritair
- Straffen o Onderdrukken
- Belonen negatief gedrag
- Zelfstandigheid o Machtsuitoefening
- Zelfredzaamheid o Strenge regels
- Autoritatief
o Stimuleren positief
gedrag
o Uitleggen en verklaren
,
,1.3 De vier basisdementies van opvoeden
4 basisdimensies
1. Ondersteuning bieden
2. Instructie geven
3. Controle uitoefenen
4. Grenzen stellen
De wijze waarop de basisdementies worden toegepast in de opvoeding is afhankelijk van de
waarden, normen en opvattingen van de ouder, al dan niet geboren in Nederland.
Ondersteuning bieden: Dekovic, Groenendaal, Noom en Gerrits
Het opvoedgedrag van ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en zich richt op zijn fysieke en
emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt.
Warmte en Affectie duiden op emotionele beschikbaarheid van de ouder.
De Brock: het belang van warmte in het ouderlijk opvoedkundig handelen zorgt voor een positieve
ontwikkeling van het kind.
Responsiviteit = reageren op signalen
Sensitiviteit = oppikken van signalen
Ondersteuning door middel van belonen/straffen, materieel en emotioneel.
Beloning = een bekrachtiger in de operante conditionering, knuffel, zakgeld.
Straf = straffen vereist consequent gedrag van de ouder, negeren, geen zakgeld.
Instructie geven: Dekovic
Duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling is en wat verwacht wordt. De informatie die het kind
krijgt voor het ontwikkelen van kennis en vaardigheden.
Kinderen worden soms overladen met instructie van de ouder met als gevolg:
1. Het kind zal geen eigen initiatieven durven nemen.
2. Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouder zal denken, durft niet te handelen.
Controle uitoefenen: Dekovic, Gerrits, Groenendaal en Noom
Autoritaire en restrictiviteit controle, machtsuitoefening, zijn negatieve aspecten van controle = het
stellen van strikte regels die het kind geen bewegingsvrijheid geven, het toepassen van macht, denk
aan belonen en straffen.
Ten Haaf: ouder gebruikt macht om bepaald gedrag af te dwingen. De bewegingsvrijheid en
autonomie van het kind wordt ondermijnd.
Autoritatieve controle, de ouder heeft meer respect voor de zelfstandigheid van het kind en geeft het
kind meer vrijheid om zelf dingen op te lossen. Het kind uitleggen waarom iets moet of niet mag door
een beroep te doen op zijn verantwoordelijkheid en zelfstandigheid.
Grenzen stellen: Pavlov en Skinner zijn grondleggers van het behaviorisme.
Zij gaan ervan uit dat al het gedrag is aangeleerd en kan worden afgeleerd.
Geluk: gedragsverandering vindt plaats d.m.v. beïnvloeding. Het stellen van grenzen vraagt
consequent gedrag van de ouder.
, 1.4 Pedagogische opvoedingsdoelen
Marschaert en Traas: het opvoedgedrag is erop gericht om het kind te helpen zichzelf te ontplooien
en te ontwikkelen.
Intentioneel opvoedgedrag = de ouder is erop gericht om bewust of onbewust doelstellingen te
bereiken met het kind. Toepassen van 3 opvoedingsdoelen: Kuipers.
1. Zelfstandigheid, individu, zelf keuzes maken, eigen leven, eigen mogelijkheden.
2. Zelfredzaamheid, samenleving, mondiger, verantwoordelijkheid
3. Zelfvertrouwen, toekomst, bijdrage leveren, technische/praktische problemen oplossen.
1.5 Opvoeden als circulair proces
Circulair proces = actie en reactie in de omgeving tussen ouder en kind. (Interactie).
Uniciteit = het feit dat ieder mens anders is en dus andere karaktereigenschappen heeft.
Stewart en Vann: de gevoelens die het kind ervaart bij de boodschap van de ouder zorgen voor de
aard van zijn reactie. Er zijn vier onderdelen die steeds terugkomen.
1. De ouder is verantwoordelijk voor de opvoeding.
2. De ouder biedt het kind de vier basisdementies.
3. Her kind kan rekenen op onvoorwaardelijke liefde.
4. Het kind leert de 3 Z’s.
1.6 Materiële en emotionele opvoeding
Materiële handelingen houden in: lichamelijke verzorging, voeding, huis, kleding.
Emotionele handelingen houden in: veiligheid, aandacht, uitingen van liefde.
Theorie van Maslow, behoeften hiërarchie:
Cognieteve behoefte = toegevoegd door van Delft en Wijers.
Zelfactualisatie
Eigenwaarde
Liefde
Veiligheid
Lichamelijke behoeften
1.7 Geestelijke en sociale vorming van het kind
Religieuze levensovertuiging zal in de opvoeding tot uiting komen.
Cultuur is de manier waarop de levensovertuiging wordt overgedragen.