Hoofdstuk 1 - Het terrein van de sociologie
Sociologie: wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven. Ook wel
gedefinieerd als de wetenschap van de maatschappij, of de wetenschap van de menselijke
groep.
Maatschappij: het sociale leven in het algemeen. Specifieke definitie: wanneer er wordt
gesproken over ‘een maatschappij’ doelen we op de grootste maatschappelijke eenheid
waartoe mensen behoren.
Samenleving: vrijwel synoniem met ‘maatschappij’. Het begrip wordt ook wel voor kleinere,
veelal territoriaal omlijnde sociale eenheden gebruikt.
Groep: verzameling van onderling afhankelijke/verbonden mensen die een besef van
gemeenschappelijke identiteit (wij-gevoel) kennen.
Sociaal netwerk: te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren (individuen of groepen).
Kan variëren in omvang, dichtheid en openheid. Binnen een sociaal netwerk zijn verschillende
sociale posities te onderscheiden (bijvoorbeeld centraal of meer marginaal).
Actor: eenheid van handelen, een individu of groep.
Sociale positie: een geheel van sociale relaties gecentreerd rond een persoon of een categorie
van personen.
Sociologisch verklaren: het doen van uitspraken over causale samenhangen tussen sociale
processen. In het verklaren komen theorievorming en empirisch onderzoek samen.
Theorievorming: er worden generaliserende uitspraken over het sociale leven gedaan die met
elkaar in systematisch verband worden geplaatst.
Empirisch onderzoek: bij empirisch onderzoek worden proeven of experimenten gedaan, de
resultaten geanalyseerd, en op basis daarvan een conclusie getrokken. Theorie en empirisch
onderzoek hebben een wisselwerking. Theorieën leveren te toetsen materiaal, en onderzoek
levert data waarop theorieën kunnen worden vastgesteld. In werkelijkheid zit hier meer
nuancering op.
Sociaal: alles wat zich tussen mensen afspeelt, en alles wat mensen met elkaar verbindt.
Sui generis: socioloog Emile Durkheim noemde de sociale werkelijkheid een werkelijkheid ‘sui
generis’, dit is een eigensoortige werkelijkheid die niet kan worden herleid tot de eigenschappen
van individuen.
Relatieve autonomie: volgens socioloog Norbert Elias zijn sociale processen relatief
autonoom. Ze zijn relatief omdat de processen niet losstaan van individuele bedoelingen, ze zijn
autonoom omdat de processen niet naar specifieke individuele bedoelingen kunnen worden
herleid.
Interactie: het reageren van mensen op elkaars gedragingen, zodat het handelen van de een
de directe aanleiding is voor het handelen van de ander.
Face-to-face interactie: interactie tussen twee (of meerdere) mensen die fysiek bij elkaar zijn.
Dit is directe interactie.
,Indirecte interactie: interactie over grote afstand of via tussenpersonen.
Sociaal handelen: socioloog Max Weber definieerde sociaal handelen als handelen dat
georiënteerd is op het gedrag van andere mensen.
Cultuur: het gedragsrepertoire en de denkbeelden die mensen aangeleerd hebben en die zij in
een bepaalde groep of samenleving gemeen hebben.
Socialisatie: al het leren, bedoeld en onbedoeld, door mensen aan en van andere mensen.
Meer in het bijzonder: hoe leerprocessen ertoe leiden dat nieuwe leden (bijvoorbeeld kinderen)
tot ‘volwassen leden van de samenleving worden.
Imitatie: kinderen bootsen het gedrag van volwassenen en andere kinderen in hun omgeving
na. Dit proces is onbedoeld.
Identificatie: het kind wil zijn zoals degene die het imiteert.
Dwang: gedrag wat door opvoeders gewenst is wordt beloont, gedrag wat als ongewenst wordt
beschouwd wordt bestraft.
Internalisering: wanneer het kind uit zichzelf opgelegde regels uitvoert. Hier is externe controle
(door ouders) overgegaan in interne controle (het kind zelf). Externe controle blijft belangrijk, dit
versterkt de interne controle (bijvoorbeeld een bevestiging dat het kind het goed doet).
Normen: gedragsregels; opvattingen over hoe mensen zich in bepaalde situaties wel en niet
dienen te gedragen.
Institutie: een samenhangend geheel van gesanctioneerde en als geldig erkende procedures
die op een bepaald terrein van sociale activiteiten betrekking hebben.
Subcultuur: een voor een bepaalde groepering kenmerkende cultuur die een variant vormt op,
en tot op zekere hoogte afwijkt van de dominante cultuur van een samenleving.
Nature-nurture-controverse: welke eigenschappen zijn aangeboren en welke aangeleerd.
Voor WO2 werd gedacht dat gedragingen kwamen door biologisch aangeboren eigenschappen
(nature). Na WO2 veranderde dit in dat gedragingen kwamen door de manier waarop de
samenleving hen vormde (nurture). Momenteel gaat men er vanuit dat nature en nurture niet 2
dingen zijn die tegenover elkaar staan. Menselijk gedrag is aangeboren en aangeleerd. Dit komt
door een samenspel van genetische mogelijkheden en omgevingsinvloeden.
Thomas-theorema: ‘if men define situations as real, they are real in their consequences’. De
definitie van de situatie is dus van invloed op het handelen.
Interdependentie: onderlinge afhankelijkheid tussen mensen
Fundamentele afhankelijkheid: mensen zijn onontkoombaar afhankelijk van anderen.
Ferale kinderen: kinderen die zijn grootgebracht door dieren. Zelfs ferale kinderen vormen
geen bewijs voor het idee dat mensen onafhankelijk kunnen zijn van anderen, omdat het niet te
bewijzen is dat die kinderen heel kort na geboorte door dieren zijn opgevoed.
Contracttheorieën: voor de situatie dat mensen afhankelijk van elkaar werden zou een situatie
voorafgaan waarin mensen volledig autonoom waren. Later gingen mensen inzien dat
, samenwerking profijtelijker was. Tegengeluiden: volgens socioloog Durkheim zijn sociale
waarden altijd voor individualisme gegaan.
Asymmetrische machtsverhouding: Onderlinge afhankelijkheid van mensen betekent dat
mensen macht over elkaar uitoefenen. Hoe minder mensen van elkaar afhankelijk zijn, hoe
minder machtsverschil is. Als er veel afhankelijkheid is, en dus veel machtsverschil, wordt de
verhouding asymmetrisch genoemd.
Individualisering: mensen laten zich bij belangrijke keuzes minder beïnvloeden door hun
directe sociale omgeving.
Bindingen: een te onderscheiden type interdependentie. Anders gezegd, de wijze waarop
mensen van elkaar afhankelijk zijn. Deze bindingen kunnen verschillen. Er zijn 4 soorten
bindingen: economische, politieke, affectieve en cognitieve.
Economische bindingen: afhankelijkheid op basis van schaarse goederen zoals voedsel,
kleding en onderdak.
Politieke bindingen: afhankelijkheden tussen mensen die betrekking hebben op de fysieke
dwang die mensen op andere mensen kunnen uitoefenen.
Affectieve bindingen: afhankelijkheden tussen mensen die betrekking hebben op de positieve
en negatieve gevoelens die ze voor elkaar koesteren.
Cognitieve bindingen: afhankelijkheden die voortvloeien uit processen van kennisvorming en
kennisoverdracht.
Symbool: teken dat naar iets anders verwijst, zonder dat er een vast en intrinsiek verband is
tussen het teken en datgene waar het naar wijst.
Organisatie: planmatige coördinatie van activiteiten ter bereiking van een of meerdere doelen.
Evolutionisme: het idee dat er wetmatigheden te ontdekken zijn in de evolutie van historische
ontwikkelingen die zouden verlopen van eenvoudige en primitieve tot een steeds ingewikkelder
en complexere vorm.
Mondialisering: ontwikkeling waarin mensen over grotere afstanden, in verschillende delen van
de wereld en over staatsgrenzen heen steeds meer van elkaar afhankelijk worden. Door steeds
grotere afhankelijkheid gaat de wereld richting een wereldsamenleving. Dit proces wordt ook
wel globalisering genoemd.
Hybridisering: cultuurelementen van elders worden selectief opgenomen in de lokale cultuur.
Basiscondities menselijk samenleven: menselijk samenleven is pas mogelijk als er aan een
groot aantal basisgegevens is voldaan. 3 typen zijn belangrijk in de sociologie. (ook wel
basisgegevens genoemd)
Biologische basisconditie: zorgen voor bijvoorbeeld verschillen in geslacht en leeftijd. Dit zijn
sociologisch belangrijke verschillen.
Demografische basisconditie: bijvoorbeeld veranderingen in bevolkingsdichtheid of -omvang.
Dit heeft grote invloed op de aard van interdependenties.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper LasseArwert. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.