Samenvatting Wetenschapsfilosofie
Hoorcolleges en handboek
c. Leerdoelen
1. De studenten hebben aantoonbare kennis van en inzicht in de wetenschapsfilosofische
achtergronden en de wetenschapsgeschiedenis van de geesteswetenschappen in het
algemeen en van de kunst- en cultuurwetenschappen in het bijzonder.
2. De studenten hebben kennis van de historische ontwikkeling van wetenschapsopvattingen
en vormen van wetenschapsbeoefening op het terrein van de geesteswetenschappen en de
kunst- en cultuurwetenschappen in het bijzonder.
3. De studenten hebben inzicht in vraagstukken en standpunten over de eenheid en
verscheidenheid van de methodologie, aard en structuur van kunst- en
cultuurwetenschappen.
4. De studenten hebben inzicht in de maatschappelijke positie en relevantie van de
verschillende wetenschappen, en de manier waarop zij georganiseerd worden.
5. De studenten zijn in staat wetenschapsfilosofische teksten met betrekking tot de kunst-
en cultuurwetenschappen te analyseren en de belangrijkste begrippen daarvan te gebruiken
in mondelinge en schriftelijke discussies, waarin zij bovendien een beargumenteerde positie
kunnen innemen.
6. De studenten zijn in staat de wetenschapsfilosofische dimensies te herkennen in
discussies binnen de kunst- en cultuurwetenschappen.
Inleiding
H1
De wetenschapsfilosofie heeft twee taken:
- Kritisch-normatieve taak: het rechtvaardigt kennis en waarheid en geeft normen voor
het beoordelen van wetenschap
- Beschrijvend: het beschrijft welke methoden of stijlen van redeneren een rol spelen,
het reconstrueert wat de wetenschap doet en historisch gedaan heeft.
Onderscheid natuur- en geesteswetenschappen
- Natuuwetenschappen verklaart, is toetsbaar, geesteswetenschappen interpreteert, is
moeilijk toetsbaar
- Hierdoor kunnnen er in de gw meerder interpretaties naast elkaar bestaan terwijl in
de natuurwetenschappen theorieen naast elkaar concurreren.
Wat is wetenschap?
- Kennis (episteme) onderscheid zich van opinie (doxa) => Aristoteles’ onderscheidt
Is onafhankelijk van de tijd is tijdsgebonden, persoonsafhankelijk
Of van een groep of persoon
- Volgens klassieke periode kenmerkt (natuur)wetenschap zich doordat ze kennis
baseert op een zuivere bron (de onbevooroordeelde waarneming) en verwerkt met
onberispelijke middelen (logische en wiskundige methoden). Later kwam de
zuiverheid van de bron ter discussie te staan
Thema’ s van wetenschapsfilosofie
, - Argumentatie => geldigheid van redeneringen, logica etc.
- Begripsvorming => manier van ‘objecten’ (begrippen) verwerven via waarneming en
ervaring
- Methodiek => ontwikkeling van onderzoeksmethodes, denken over methodes (ook
vanuit maatschappelijke (on)wenselijkheid)
Het ontstaan van de geesteswetenschappen
H5 & H6
Michel Foucault
De woorden en de dingen, 1966
Foucault beschouwt kennis vanuit historisch perspectief en kijkt naar dieptestructuren:
epistemès of kennisstructuren die de wereld ‘ordenen’. Volgens hem kent de geschiedenis
een opeenvolging van epistèmes, waar niet per se een verklaring voor is. Foucoult kijkt naar
deze epistemistische breuken, mutaties, veranderingen of rupturen, die een verandering in
de manier van denken laten zien en een nieuwe orde der dingen doet ontstaan.
3 epistemes
o Renaissance
Representatie, tekens ordenen op basis van overeenkomsten
o Klassieke tijd
Tekens ordenen op basis van onderscheidingen. Representatie vervangt het ding,
dingen zijn objecten van kennis. De betekenis is in het teken gerepresenteerd, deze
vallen samen.
o Moderne tijd
De mens als object van kennis
Historiciteit en de veranderlijkheid van de mens en de menselijke geest
Tekens worden vanaf dat moment niet langer gezienals transparante representaties
van de orde der dingen, maar gelden voortaan primair als uitingen van een – lokaal en
historisch veranderlijke – Geist. Door de wezenlijke historiciteit verliezen ze hun
transparantie ten opzichte van de wereld, waardoor het zoeken naar hun correcte
betekenis een moeizaam proces wordt, dat bovendien historisch besef vereist.
Orde = de vanzelfsprekend aanvaarde uitgangspunten over de manier
waarop we de wereld als een samenhangend geheel van
entiteiten gaan zien.
Historisch a priori = deze uitgangspunten die vóóraf gaan aan de orde, een positief
onderbewuste. De historisch veranderlijke vanzelfsprekende
waarheden waarop het weten zich baseert.
Dieptestructuur = vormen de ‘archeologie’ van Foucault, epistemès of
kennisstructuren die de wereld ‘ordenen’. Onbewuste
voorwaardelijkheid voor bepaalde wetenschappelijke
voorstructurering die het mogelijk maakt om op een bepaalde
manier over de wereld te spreken.
, Rond 1800: overgang van epistemes
De mens / de geest verschijnt als object van kennis. Hoe kan dit?
De filosofische mogelijkheid:
1. Kant
Maakt een scheiding tussen mens en natuur
Kennend subject tegenover kenbaar object
Kant zegt: de dingen richten zich tot de mens. Het subject mens wordt interessant als
object van kennis, en is daarmee tegelijk subject en object.
Het subject is transcendentaal en constitueert en structureert de ervaring.
Transcendentaal betekend; de mogelijkheid om uberhaupt te kennen.
Transcedentale mogelijkheidsvoowaarden: de a priori epistemologische condities die
empirische kennis mogelijk maken.
Transcedentale vragen die de mens oproept:
o Wat kan ik kennen?
o Wat moet ik doen?
o Wat mag ik hopen?
o Wat is de mens?
Kennis bij Kant is wil, denkvermogen en oordeelskracht
Hegel
Hegels ‘Geist’ / geest => alles wat er is, en aan de mens verschijnt + de menselijke
producties. Het individuele of collectieve menselijke bewustzijn, of de producten
daarvan; vormt een verbinding van Kants rede en ontwikkelt zich historisch
Anders dan bij Kant beperkt Hegel zich niet tot kennis, wil en oordeelskracht: ze
ontwikkelt zich in een bredere vorm van cognitieve, morele en andere zelfontplooing
, die vooral ontstaat in het sociale en culturele contact tussen mensen. Hij benadrukt
anders dan Kant de historiciteit van geest. Deze historiciteit is een kenmerk van de
moderniteit en laat zien dat de Geest veranderlijk is.
Hegels geschiedfilosofie bestudeert de grote lijn in de geschiedenis en hoe deze tot
stand komt. Het laat zien dat het denken óver geschiedenis, kunst etc. óók historisch
is.
Dialectiek = de motor achter de geschiedenis, het idee dat de ontwikkelingen een
resultaat zijn van tegengestelde krachten, via een proces van negatie en
opheffing van de tegenstellingen.
Teleologisch doel = bij Hegel het doel van de geschiedenis is vrijheid (in Europa,
Eurocentrisch beeld)
Hegels onderscheid vd geest
o Subjectieve geest
Individueel menselijk bewustzijn dat zichzelf door eigen activiteit vrij en
zelfbewust wilt maken
o Objectieve geest
Het collectief waarin de vrije wil zichzelf verwezenlijkt. Sociale instiuties, zoals
recht en moraal, artefacten en infrastructuur