Forensische pathologie
Week 1
Pathologie
Ziekteleer
o Studie naar ontstaan en verloop van ziekten
Kijkt naar afwijkingen in cellen en weefsels, bv. Kankercellen
Forensische pathologie onderzoekt doodsoorzaak
Lijkschouw
Arts of huisarts voert eerste lijkschouw uit
Vaak bij iemand thuis, niet op PD
Identiteit slachtoffer
Onderzoek naar medische voorgeschiedenis en omstandigheden
Lichamelijk onderzoek
o Inspectie: letsel aanwezig?
o Palpatie: lichaam voelen, botbreuk?
o Percussie: luisteren (tikken), kijken of er vocht zit
o Rectale temperatuurmeting (anus)
Vaststellen tijdstip overlijden en doodsoorzaak
Overlijdensverklaring
Bij twijfel wordt een gemeentelijke lijkschouwer ingeschakeld
o Forensisch arts
o Samen met OvJ bepalen wat er gebeurt
Sectie
Bij vermoeden onnatuurlijke dood
OvJ besluit tot sectie
Per jaar 153.000 doden waarvan 8627 onnatuurlijk = 5,6%
Sporen veiligstellen
Fotografisch vastleggen van bevindingen
Verslag opmaken
Sectie rapport naar OvJ
Handig als er verschillende verklaringen worden gegeven
Dood
Natuurlijk
o Ouderdom
o Verworven of aangeboren ziekte
Niet natuurlijk
o Geweld/verwondingen
o Ongeluk/verkeersongeluk
o Vergiftiging
o Zelfdoding
o Geschoten
o Van dichtbij: ronde huidperforatie met zwarte randen zichtbaar
,Opbouw lichaam
Cellen
o Kleinst levende zelfstandige eenheid
o Functie: metabolisme, communicatie en afweer
o Vorm hangt af van de functie, bv. zenuwcel of bloedcel
Weefsel
o Groep cellen met zelfde vorm en functie
o Epitheelweefsel, bindweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel
Organen
o Verschillende soorten weefsel
o Geheel voert een bepaalde functie uit
Orgaansysteem
o Samenwerking van verschillende organen
Organisme
Homeostase
Interne milieu zo stabiel mogelijk houden ondanks veranderingen
o Lichaamstemperatuur
o pH bloed
o Glucosegehalte in bloed
Als het niet werkt, ga je dood
Veranderingen worden snel gecorrigeerd door zenuw- en hormoonstelsel door positieve en
negatieve feedback
Epitheelweefsel
Buitenkant lichaam, bekleding organen en opvullen holtes
Barrière voor micro-organismen
Beschermt tegen schade
Voorkomt vloeistof lekkages (tight junctions)
Interactie met omgeving, bv. je neus
Vorm hangt af van functie
o Kubisch epitheel -> uitscheiding (nieren, klieren)
o Plaveiselepitheel
- Eenlagig -> diffusie (bloedvaten, longen)
- Meerlagig -> celdeling (huid, slokdarm)
o Cilindrisch epitheel
- Simpel -> uitwisseling (darmen)
- Trilhaarepitheel -> slijm, beweging (neus)
Bindweefsel
Functie: binding en ondersteunen van weefsels in het lichaam
Cellen zitten in extracellulaire matrix (vezels)
Vezels bestaan uit eiwitten (collageen, elastisch of reticulair)
Zes vormen bindweefsel -> losmazig of dicht, kraakbeen, vet, bloed, bot
Vezels
Collageen
o Eiwit collageen
o Kracht en flexibiliteit
Elastische vezels
o Eiwit elastine
, o Elastisch en veerkrachtig
Reticulaire vezels
o Eiwit collageen
o Dun en vertakt
o Bindt bindweefsel aan aangrenzend weefsel
Weefsels (kijk PP dia 34 voor plaatjes van de weefsels)
Losmazig bindweefsel
o Bevat alle drie de vezels door elkaar
o Bindt epitheelweefsel aan andere weefsels
o Houdt organen op zijn plek
Dicht bindweefsel
o Collagene vezels dicht op elkaar, parallel
o Niet elastisch
o Pezen (spieren-botten) en banden (bot-bot)
Vetweefsel
o Vet wordt opgeslagen in vetcellen in matrix
o Cellen zijn rekbaar
o Isolatie, voorkomt warmteverlies
o Energieopslag
o Houdt organen op zijn plek
Kraakbeenweefsel
o Bestaat uit collagene vezels in een eiwit-koolhydraat complex (chondroitin sulfaat)
o Collageen maakt kraakbeen sterk en flexibel
o Embryo heeft veel kraakbeen
o Schijven tussen botten -> kraakbeen
Botweefsel
o Gemineraliseerd bindweefsel
o Osteoblasten scheiden collageen uit
o Er wordt een hard mineraal gevormd in de matrix door Ca, Mg en P-ionen
o Collageen en het mineraal zorgen voor sterke botten
Bloed
o Vloeibare extracellulaire matrix, plasma
o Rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes
Zenuwweefsel
o Vangen stimuli (prikkels) op en reageren hierop
o Neuronen (zenuwcellen) verzenden impulsen
o Gliacellen verzorgen de neuronen
o In de hersenen
Skeletspierweefsel
o Zitten aan bot via pezen
o Bewuste bewegingen
o Georganiseerde spiervezels (strepen)
o Aantal vezels neemt niet toe, grootte van de cellen wel
Glad spierweefsel
o Niet gestreept, spoelvormig
o Onbewuste activiteiten zoals vernauwen bloedvaten
Hartweefsel
o Trekt het hart samen