Inhoudsopgave
Pathologie college 1 – Lijkschouw, cellen en weefsels ...................................................................................... 2
Pathologie college 2 – Bewegingsapparaat/ skelet ........................................................................................... 6
Pathologie college 3 – Het hart ...................................................................................................................... 13
Pathologie college 4 – Het zenuwstelsel ......................................................................................................... 22
Pathologie college 5 – Ademhalingssysteem .................................................................................................. 29
Pathologie college 6 – Spijsverteringssysteem ............................................................................................... 38
Forensische pathologie extra college 7 ........................................................................................................... 51
Forensische pathologie gastcollege – Forensische radiologie ......................................................................... 57
1
,Pathologie college 1 – Lijkschouw, cellen en weefsels
Rol Forensisch Onderzoeker bij gerechtelijke sectie uitgevoerd door forensisch patholoog:
Veiligstellen sporen
Fotografisch vastleggen bevindingen
Eigen verslag opmaken
Sectie rapport gaat direct naar OvJ
Drie belangrijkste vragen lijkschouw:
Van wie is het lijk? – identificatie
o Dacty (vingerafdrukken via paspoort achterhalen)
o DNA
o Gebitsgegevens
o Implantaten
o Tatoeages
o Gezichtsreconstructie
Sinds wanneer is het een lijk? – tijdstip van overlijden
o Voor de reconstructie van het delict
o PMI (post mortale interval)
o Post mortale verschijnselen
▪ Lijkstijfheid (rigor)
▪ Lijkvlekken (ligor)
▪ Temperatuur
Waarom is het een lijk?
o Doodsoorzaak
o Natuurlijke of niet-natuurlijke dood?
▪ Niet-natuurlijke dood – lijkschouw (niet meteen FO – bijv. van de trap vallen
ouderen)
o Is de plaats van aantreffen ook de plaats van overlijden?
Aard van overlijden – verklaart de omstandigheden waardoor de doodsoorzaak tot stand is gekomen
Natuurlijk – dood veroorzaakt door inwendige afwijking:
o Verworven ziekte
o Aangeboren ziekte/afwijking
o Ouderdom
Niet-natuurlijk – dood als gevolg van uitwendige (externe) oorzaak:
o Ongeval
o Zelfdoding
o Doding
Postmortale verschijnselen
Zeer vroeg – oogreacties (pupillen reageren niet meer, verkleuring ogen) , spierverslapping
(het pistool valt uit de handen bij zelfdoding)
Vroeg – lijkvlekken, lijkstijfheid, afkoeling, indroging
Laat – ontbinding en rotting, mummificatie (droge continue lucht in ruimte), marmorisatie
(bloedvaten worden tegen huid aangedrukt door gas bij ontbinding), adipocire (vetophoping
onder de huid), skelettering
2
,Opbouw menselijk lichaam
Cel – kleinst levende zelfstandige eenheid
Weefsel – groep cellen met dezelfde vorm en functie
Orgaan – opgebouwd uit verschillende, samenwerkende weefsels. Het geheel oefent een
bepaalde functie uit.
Orgaanstelsel – groep samenwerkende organen
Doodsfasen (Thanatologie – doodsleer)
Agonie – stervensfase
Supra vitale fase – fase tussen somatische dood (organen werken niet meer) en cellulaire
dood
Tafonomie – ontbindingsfase (Proces van desintegratie)
Homeostase – het constant houden van het inwendige milieu van het lichaam
Alle systemen in het lichaam veroorzaken veranderingen in het inwendige milieu
Normaliter worden deze veranderingen weer snel gecorrigeerd, het zenuwstelsel en het
hormoonstelsel spelen hierbij een belangrijke rol
o Positieve en negatieve feedback
Lichaam boven 42 graden Celsius – eiwitten/enzymen denatureren
Vitale functies van het menselijk lichaam
Ademhalingsstelsel – opname O2 en afgeven CO2
Hart- en bloedvatenstelsel – transport O2 en andere stoffen
Zenuwstelsel – centraal sturingsorgaan zijn de hersenen
Orgaanstelsels – maagdarmstelsel en de spijsverteringsorganen en uitscheidingsstelsel,
skelet- en spierstelsel.
Structuur van de cel
Celkern – DNA, plaats van replicatie en transcriptie
Golgiapparaat – verzamelt, sorteert, verpakt en distribueert eiwitten en lipiden
Endoplasmatisch reticulum – plaats van eiwitsynthese
Mitochondriën – ATP productie, energiehuishouding, mitochondriaal DNA
Lysosomen – bevat enzymen die vreemd materiaal verwijderen (vuilnisbak)
Functies cel
Metabolisme (stofwisseling)
Overdragen van stimuli (communicatie)
Reactie op stimuli (temperatuur, pijn, etc.)
Afweer
Vorm – afhankelijk van de functie
Deling
Differentiatie
Celdood (apoptose)
3
, Vier typen weefsels
Dekweefsel (epithelial tissue)
o Plaveiselepitheel (squamous) – eenlagig (simple) / meerlagig (stratified)
▪ Kubisch (afvoerbuis klier)
▪ Cilindrisch (slijmvlies van de darmen)
▪ Trilhaarepitheel (slijmvliezen van de luchtwegen)
o Overgangsepitheel (transitional) (slijmvlies van de urineblaas)
o Verhoornd (keratinized, huid)/ niet verhoornd (nonkeratinized, binnenkleding
organen)
o Beschermende functie (avasculair)
Steunweefsel (connective tissue)
o Cellen liggen niet aaneengesloten maar zijn gescheiden door tussencelstof die door
cellen zelf geproduceerd worden
o Bindweefsel (connective proper, loose and dense)
▪ Ondersteunt en verbindt organen
▪ Collagen en elastisch: ondersteunt weke organen en geeft elasticiteit aan
organen
▪ Vetweefsel: stootkussen
o Kraakbeenweefsel (supporting connective, cartilage)
▪ Neus, luchtpijp en oren (soepele botverbinding)
o Botweefsel (supporting connective, bone)
▪ Compact (hard) weefsel
o Vloeibaar (fluid connective, blood, hemopoietic tissue)
▪ Erythrocyten, leucocyten en bloedplaatjes (reticulair bindweefsel)
Spierweefsel (muscle tissue)
o Samentrekkend weefsel. Speelt een rol in de voortbeweging in het
bewegingsapparaat en de bewegingsactiviteiten tussen organen.
o Dwarsgestreepte spier – skelet spier – willekeurig, controle door animale
zenuwstelsel
o Hartspierweefsel – intercalaties – alleen in het hart, controleert zichzelf met hulp van
hormonen en zenuwen
o Glad spierweefsel – onwillekeurig; controle door autonoom zenuwstelsel, wand
spijsverteringskanaal, bloedvaten
Zenuwweefsel (nervous tissue)
o Zorgt voor communicatie tussen de verschillende delen van het lichaam
o Neuronen – de zenuwcellen, ontvangt signalen en geeft ze door
o Neuroglia (steuncellen) – geven steun en spelen een rol bij het doorgeven van de
zenuwimpuls en de voeding
Organen
Orgaan is opgebouwd uit verschillende, samenwerkende weefsels
In het hart; hoofdweefsel is het spierweefsel, sporadische weefsels zijn bloed, zenuw- en
bindweefsel
Belangrijke organen – hersenen, hart, long, lever, milt, nier, pancreas, baarmoeder, oog,
blaas, etc.
Vele organen kunnen getransplanteerd worden.
Elk orgaan heet een bloedvoorziening, zenuwaansturing en afvoersysteem
Orgaanstelsels
o Bewegingsapparaat
o Spijsvertering en uitscheiding
o Circulatie
4