Samenvatting overeenkomstenrecht
FASE 1. ALGEMEEN OVEREENKOMSTENRECHT
Leereenheid 1. Inleiding
Verschillen overeenkomst, rechtshandeling en verbintenis:
1. Een rechtshandeling is een handeling die is gekenmerkt door het beoogde rechtsgevolg.
2. De overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling (6:213) die tot stand is gekomen
door de overeenstemmende en onderling afhankelijke wilsverklaringen van twee of meer
partijen gericht op het teweegbrengen van een rechtsgevolg ten behoeve van een der
partijen en ten laste van de andere partij (niet-wederkerige of eenzijdige overeenkomst), of
ten behoeve en ten last van beide partijen (wederkerige overeenkomst, 6:261).
Het rechtsbegrip 'overeenkomst' is dus een speciales van het rechtsbegrip
'rechtshandeling'.
Een aanbod is een onzelfstandige rechtshandeling als het beoogde rechtsgevolg –
totstandkoming van de overeenkomst – door het aanbod niet kan worden
gerealiseerd. Bv. omdat er geen aanvaarding is.
3. Een verbintenis is een vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen,
waarin de een (de schuldeiser) tegenover de ander (de schuldenaar) aanspraak kan maken
op een bepaalde prestatie. De begrippen rechtshandeling/overeenkomst en verbintenis
staan dus tot elkaar in verhouding als oorzaak tot gevolg. De overeenkomst is de
belangrijkste bron van verbintenissen.
Voor de totstandkoming van een rechtshandeling is een op een rechtsgevolg gerichte wil
nodig die zich door een verklaring heeft geopenbaard (3:33).
Deze verklaring kan elke vorm hebben en in één of meerdere gedragingen (stilzwijgende
verklaring) worden besloten (3:37).
Overtreding van dwingende (wettelijke) vormvereiste leidt tot nietigheid (3:39), tenzij:
1. het vormvoorschrift de belangen van één van de partijen wil beschermen, dan kan
de partij wiens belang het vormvoorschrift stelt, zich op vernietigbaarheid beroepen.
2. wettelijke voorschriften geen dwingend karakter hebben; gemis van de
voorgeschreven vorm tast dan niet de geldigheid aan.
3. dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
3:39 is niet van toepassing op contractuele vormvoorschriften, alleen wettelijke.
Belangrijke beginselen van contractenrecht:
1. consensualisme: overeenkomsten komen tot stand door de wilsovereenstemming en is
vormvrij (formalisme is gebonden aan vereiste vorm), tenzij anders is bepaald door een
voorgeschreven vorm (3:37).
2. pacta sunt servanda: een overeenkomst heeft de door partijen overeengekomen
rechtsgevolgen, tenzij zij nietig of vernietigbaar is.
3. contractsvrijheid: het staat partijen vrij overeenkomsten te sluiten met wie zij wensen, met
de inhoud welke zij wensen en op het moment dat zij wensen, tenzij de uitoefening ervan in
een situatie in conflict komt met het belang van hogere orde.
Rechtshandelingen zijn onder te verdelen in:
1. eenzijdige rechtshandelingen: hierbij treedt het rechtsgevolg in door de wilsverklaring
van één persoon.
gerichte rechtshandeling: vereisen geadresseerden om rechtsgevolgen te hebben
(opzegging, doen van een aanbod)
ongerichte rechtshandeling: hierbij is enkel een wilsverklaring van een persoon
voldoende (het opmaken van een testament)
De wet verbindt aan dit onderscheid in de artikelen 3:32, tweede lid, BW en 3:34,
tweede lid, BW consequenties met betrekking tot nietigheid en vernietigbaarheid van
rechtshandelingen (en daarmee ex art. 6:213, eerste lid, BW van overeenkomsten).
, Een ander gevolg van dit onderscheid is dat in het geval van een gerichte eenzijdige
rechtshandeling de wederpartij van de handelende persoon een beroep kan doen op
artikel 3:35 BW. Bij een ongerichte eenzijdige rechtshandeling dient de wederpartij
zich op artikel 3:36 BW te beroepen (zie leereenheid 2).
2. meerzijdige rechtshandelingen (overeenkomsten of andere meerzijdige
rechtshandelingen; besluiten in een vergadering) hiervoor zijn twee of meer personen nodig.
obligatoire overeenkomst (afdeling 3.2 en 6.5 van toepassing)
verbintenisscheppende overeenkomst.
Overige overeenkomsten:
1. Wederkerige overeenkomst: indien beide partijen een verbintenis op zich neemt ter
verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover verbindt (zo
niet = eenzijdig).
2. Hoofdovereenkomst: overeenkomst die zelfstandig een reden van bestaan heeft.
3. Hulpovereenkomst: die wordt aangegaan in afhankelijkheid van een buiten haar
liggende rechtsverhouding (bv. voorbereiden, bevestigen, versterken)
4. Voorovereenkomst: een hulpovereenkomst waarin een partij zich verbindt tot het tot
stand brengen van een andere overeenkomst in de toekomst en waarvan de inhoud
in hoofdzaak een voldoende bepaald of bepaalbaar is (6:226).
5. Voortbouwende overeenkomst: een hulpovereenkomst die afhankelijk is van een
bestaande rechtsverhouding.
6. Overeenkomst onder bezwarende titel: de door de contractspartij toegezegde
prestatie staat in verband met een prestatie van de wederpartij (dus geen ‘om niet’)
7. Consensuele overeenkomsten: onder de hoofdregel van art. 3:37 vallende vormvrije
overeenkomsten (dus geen formele overeenkomst)
8. Kortstondige overeenkomst: na voldoen van de prestatie, is overeenkomst beëindigd
9. Duurovereenkomst: en overeenkomst over een bepaalde of onbepaalde periode.
10. Andere familierechtelijke, procesrechtelijke en publiekrechtelijke overeenkomsten.
De wet:
Rechtshandelingen zijn in boek 3 geregeld (algemeen)
Het Burgerlijk Wetboek heeft als uitgangspunt dat leerstukken zo veel mogelijk in afd.
3.2 worden behandeld, waar zij qua betekenis thuishoren en is daartoe van algemeen
naar bijzonder opgebouwd (gelaagde structuur).
Een 'gelaagde' structuur wil zeggen dat de algemenere bepalingen aan de meer
specifieke voorafgaan. Aangezien het rechtsbegrip consumentenkoop een species is
van de koopovereenkomst (art. 7:5 BW jo art. 7:1 BW) en de koopovereenkomst op
haar beurt een species is van de wederkerige overeenkomst (art. 6:261, eerste lid,
BW) wat weer een species is van de obligatoire overeenkomst (art. 6:213, eerste lid,
BW), en elke overeenkomst per definitie (art. 6:213, eerste lid, BW) een meerzijdige
rechtshandeling (Titel 3.2) is, manifesteert de zogenoemde ‘gelaagde structuur’ van
het BW zich het meest bij de consumentenkoop.
Obligatoire en verbintenisscheppende overeenkomst is in boek 6 geregeld
Ook zijn er schakelbepalingen: 3:59, 3:78, 6:216, 6:261
Voor benoemde overeenkomsten is naast 3.2 en 6.5, ook boek 7(a) van toepassing.
Op onbenoemde overeenkomsten (die niet uitdrukkelijk in de wet zijn geregeld) is
alleen titel 3.2 en 6.5 van toepassing.
Voor gemengde overeenkomsten (pensioenovereenkomst), waarvan de verschillende
wetsbepalingen van de tot de gemengde overeenkomst behorende contracten tot
verschillende resultaten kunnen leiden, geldt een cumulatieleer (6:215): de regels
van de benoemde contracten moeten naast elkaar worden toegepast, tenzij de
bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking van die bepalingen zich vanwege de
aard tegen toepassing verzet (de keuze ligt dan bij de rechter).
,De wet geeft een regeling die van toepassing is op alle soorten contractspartijen. Om naar
de hoedanigheid van partijen te differentiëren, wordt gekeken naar:
1. de uitleg van de overeenkomst
2. de over en weer aanwezig gebleken deskundigheid
3. redelijkheid en billijkheid
Leereenheid 2. Wil, verklaring, vertrouwen en de totstandkoming van overeenkomsten
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling (6:213) en komt tot stand door een
aanbod en de aanvaarding daarvan (6:217)
Aanbod en aanvaarding zijn gerichte eenzijdige rechtshandelingen, maar vormen
samen een eenheid.
Aanbod:
Kenmerken:
1. Aanbod is voldoende nauwkeurig
Arrest Hofland-Hennis: een aanbod wordt onderscheiden van een
uitnodiging/voorstel om in onderhandeling te treden.
Advertenties waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop
wordt aangeboden is een uitnodiging tot het doen van een aanbod. Advertenties
waarin soortzaken worden aangeboden, zoals een kilo tomaten of een pak melk,
gelden wel als aanbod in de zin van 6:217 BW
2. Verklaringen zijn vormvrij (art. 3:37 lid 1).
BW, voorafgaande rechtshandelingen en algemene voorwaarden bevatten soms wel
eisen voor de vorm. Gevolgen van de overtreding van een vormvereiste staat in 3:39.
Een verklaring kan dus ook met een handgebaar of hoofdknik.
3. Verklaringen kunnen uitdrukkelijk en stilzwijgend worden afgelegd.
4. Verklaringen kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen.
5. Een aanbod kan worden gericht tot een bepaald persoon, maar ook tot een hele
groep of tot het publiek in het algemeen (openbaar aanbod).
6. Een aanbod vervalt niet door de dood (6:249), het verlies van
handelingsbekwaamheid of door onderbewindstelling van goederen van de
aanbieder of de wederpartij (6:222).
7. Elke rechtshandeling kan onder een voorwaarde of tijdsbepalingen worden verricht.
Voorwaarde is de constructie waarbij het intreden van een aan een rechtshandeling
verbonden rechtsgevolg afhankelijk is gesteld van een toekomstige en onzekere
gebeurtenis (3:38).
Een voorwaarde of tijdsbepaling is niet toegestaan in het geval van 3:38.
8. Het aanbod heeft werking op het moment van ontvangst (3:37 lid 3).
Een verklaring die de wederpartij niet of niet tijdig bereikt krijgt nooit werking,
tenzij lid 2.
9. Een aanbod is geldig, nietig of vernietigbaar (6:218).
Wanneer een communicatiemiddel of bode een verklaring onjuist overbrengt, geldt de
verklaring alsnog als een verklaring van de afzender (lid 4 3:37).
Krijgt de aanbieder spijt van zijn aanbod, dan kan hij In de periode die is gelegen tussen de
verzending en de ontvangst van het aanbod de mogelijkheid om door intrekking van zijn
verklaring te voorkomen dat er een aanbod ontstaat.
Intrekking moet eerder/gelijktijdig met het ingetrokken aanbod aankomen (3:37 lid 5).
Een mondelinge verklaring kan dus nooit worden ingetrokken.
Gevolg: er is nooit gebondenheid van de aanbieder geweest.
Ook kan het aanbod worden herroepen (6:219)
Gevolg: maakt een einde aan de gebondenheid van de aanbieder.
, Herroeping is alleen mogelijk als het aanbod niet is aanvaard (lid 2), dus ook niet in
de periode dat de wederpartij de aanvaarding al heeft verzonden, maar het de
aanbieder nog niet heeft bereikt.
De herroeping komt tot stand op het moment dat de herroeping degene tot wie het
aanbod was gericht, heeft bereikt (zie art. 3:37, derde lid, BW).
Herroepen bij een eenzijdige rechtshandeling is dus niet mogelijk.
Aanbieder kan zich de bevoegdheid ontnemen om het aanbod te herroepen (absoluut
sterke werking, art. 6:219 lid 1). Hierdoor ontneemt de aanbieder zich de mogelijkheid
om te verhinderen dat door de aanvaarding een overeenkomst tot stand komt.
Onherroepelijkheid kan ook voortvloeien uit de termijnstelling die in het aanbod is
opgenomen of dat dit op een andere wijze uit het aanbod volgt (lid 1).
Echter, ook kan de aanbieder ‘vrijblijvend’ toevoegen, dit is een uitzondering op de
hoofdregel dat na aanvaarding het aanbod niet meer kan worden herroepen (6:219 lid 2)
Verschil herroepen en intrekken: herroeping veronderstelt dat er een aanbod is geweest dat
degene tot wie het aanbod was gericht, heeft bereikt. De figuur van de intrekking heeft de
strekking dat voorkomen wordt dat er ooit een aanbod totstandkomt. De figuur van de
intrekking is derhalve alleen relevant voor de situatie dat het aanbod degene tot wie het was
gericht, nog niet heeft bereikt.
Om onzekerheid ten aanzien van de status van een aanbod te voorkomen, neemt een
aanbieder vaak een termijn in zijn aanbod op. Is dit niet het geval, dan geldt:
1. een mondeling aanbod vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard (lid 1)
2. een schriftelijk aanbod vervalt wanneer het niet binnen een redelijke tijd wordt
aanvaard (afhankelijk van de omstandigheden), of wanneer het aanbod wordt
verworpen (6:221 lid 2).
Aanvaarding
De overeenkomst komt tot stand door aanvaarding van het aanbod (3:33).
Kenmerken:
1. kan in beginsel in iedere vorm geschieden (3:37)
2. moet worden gericht tot de aanbieder
3. moet overeenstemmen met het nog geldige tot de wederpartij gerichte aanbod.
Het niet of niet-tijdig bereiken van de aanvaarding komt voor risico van de geadresseerde
(3:37 lid 3), indien dit het gevolg is van:
1. Zijn eigen handeling
2. De handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is
3. Andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het
nadeel draagt
De overeenkomst komt dan tot stand op het tijdstip waarop zonder storende
omstandigheden de verklaring door de aanbieders zou zijn ontvangen (6:224).
Er komt geen overeenkomst tot stand bij een aanvaarding van een niet of herroepen aanbod
of bij een niet-tijdige aanvaarding, tenzij (6:223):
1. de aanbieder gelijk aan de wederpartij meedeelt dat hij de te late aanvaarding toch
als tijdig laat gelden (lid 1).
2. Indien de aanbieder begrijpt of behoort te begrijpen dat dit voor de wederpartij niet
duidelijk was. De aanbieder heeft dan wel de bevoegdheid om gelijk aan de
wederpartij mede te delen dat hij het aanbod als vervallen beschouwd (lid 2).
Een van het aanbod afwijkende aanvaarding geldt als een verwerping van het aanbod,
waardoor het aanbod vervalt (6:225, 6:221).