HC 1: Steden en burgers in de lage landen
Paragraaf 1.1:
11e eeuw = landbouw stedelijke samenlevingen, marktfunctie steden, verzorgingsgebied groter , stadsrechten.
In Nederlanden verstedelijking in Vlaanderen/Artesië:
Atrecht tot 1300 belangrijkste stad, bisschopsstad, centrale plek lakennijverheid , koopliedenstad.
Einde 13 e eeuw: Brugge belangrijkste handelscentrum, Atrecht verloor positie door handelsroutes en
verstoorde jaarmarkten, oorlog. : bestuur = gemeen, patriciërs, adel.
Spanning tussen gemeen en patriciërs:
o Macht en corruptie patriciërs
o Hoge belastingen, slechte werkomstandigheden
➔ Gulderensporenslag, Frankrijk sluit aan bij Patriciërs maar Graaf Vlaanderen + gemeen wint.
Paragraaf 1.2:
Brugge dus belangrijkste handelscentrum, stapelmarkt, financieel centrum en economisch zwaartepunt.
1500: Antwerpen nam positie over: belangrijkste handelscentrum, rijkste stad, stapelmarkt.
Lekengemeenschappen voor begijnen en bedelorden. Moderne Devotie = sober leven, nadruk goed christen.
Stedelijk particularisme = streven van steden naar onafhankelijkheid, → onder druk staatsvorming en
centralisatie. Door val van Antwerpen: Amsterdam neemt stapelmarktfunctie over.
Paragraaf 1.3:
1588: Republiek heeft oorlogseconomie, Nederlandse confederatie met eigen bestuur per gewest en alleen
samenwerking over zaken als: buitenlandse politiek, generaliteitslanden en defensie. Regenten aan de macht
en welvaart stond centraal. Regenten vonden handel nodig voor financieren oorlog ma ar eigenlijk vooral voor
versterken handelspositie omdat ze zelf koopmanslieden waren vaak.
Stadhouder: privileges. Roem en aanzien. Legerbaas, benoeming regenten, wil eenheid en sterk leger.
Raadspensionaris: hoogste baas van Holland en de Staten-Generaal. Wil economische welvaart.
Amsterdam groeide enorm, republiek rijkste land ter wereld (1585-1672), wel ongelijke welvaart.
Rijkdom te danken aan kooplieden: vonden stedelijk particularisme en gewetensvrijheid belangrijk. → gingen
investeren, samenwerken en innoveren, leven als adels.
Economisch succes ook te danken aan conflicten in andere landen: In Heilig Roomse Rijk (Duitsland) 30-jarige
oorlog, Engeland en Frankrijk in burgeroorlog over centralisatie → veel migreerden naar Holland en
concurrenten niet op Holland gericht.
Eind Gouden Eeuw door eind burgeroorlogen en ontwikkelen mercantilisme, minder innovatie bestuur door
oligarchisering.
Bestuurlijke spanning =
Oranjegezind: stadhouder belangrijk, soevereiniteit ligt bij Staten Generaal
Prinsgezind: Stadhouder heeft te veel macht, alles om € + handel, soevereiniteit ligt bij gewesten.
Rampjaar 1672: Aangevallen langs 3 kanten, Willem III was stadhouder, Nederland overleefd maar verliest
gouden eeuw.
Leidende positie wereldmarkt overgenomen door Londen, werd internationaal centrum bankwezen en handel.
Atrecht → Brugge → Antwerpen → Amsterdam → Londen
, HC 2: De verlichting
Paragraaf 2.1:
Empirisme en rationalisme, geloof en traditie vervangen door waarneming en rede.
Empirisme = kennis uit ervaring en waarneming
Rationalisme = rede is voornaamste kennisbron
Eerst wetenschappelijke revolutie: observeren, experimenteren en redeneren,
Oorzaken wetenschappelijke revolutie:
• Ambachtelijke technieken
• Humanistische tekstanalyse
• Ontdekkingsreizen
Gematigde verlichting = Voltaire, niet iedereen geschikt
Radicale verlichting = Spinoza, iedereen zelfde rechten, democratie.
Verlicht absolute vorsten waren “dienaren van het algemeen belang”, alles voor het volk niets door het volk.
In Frankrijk censuur om verlichting tegen te houden maar mislukte door snelle verspreiding.
Paragraaf 2.2:
Lodewijk riep Staten Generaal bijeen over financiële problemen, afstand absolute macht. Kiesvergaderingen
met klaagbrieven (cahiers des doleances). Meesten wilden constitutionele monarchie met vrijheid van
godsdienst en meningsuiting, privileges schrappen en verklaring van rechten van de mens.
Derde stand oneens over manier van stemmen: start Nationale Vergadering in 1789, maakt grondwet en heeft
veel aanhangers → koning moest wel tekenen en doet een mislukte vluchtpoging waardoor vertrouwen
verminderd.
Vorming politieke clubs: Jakobijnen, willen 2 e revolutie om monarchie af te schaffen en volksinvloed te
vergroten, bezit edelen afnemen en revolutie uitbreiden → steeds meer aanhangers door wantrouwen koning.
Gematigde Jakobijnen: Girondijnen. Wilden geen verdere veranderingen.
Begin 2e revolutie bij bestorming paleis door Jakobijnen, lieten nationale conventie kiezen, nieuw parlement
en republiek uitroepen. Lodewijk doodstraf door zoeken hulp in buitenland.
Aangenomen grondwet in 1791: Le Chapelier
- Vorming constitutionele monarchie, rijke burgers hebben rechten
- Privileges afgeschaft en scheiding machten + censuskiesrecht.
Girondijnen uit club en conventie gejaagd, Robbespierre kwam met terreur: opdracht tot moord niet -
Jakobijnen. Na zijn dood: Girondijnen aan de macht, daarna Napoleon en invoering Code Napoleon.
Paragraaf 2.3:
Congres van Wenen = afspraken na overwinnen Napoleon, besluiten: tegenwicht Frankrijk, verbond tegen
nationalisme en liberalisme, ancien regime hersteld. Behoefte aan stabiliteit.
Congres van Verona: terugbrengen absolute macht Spanje.
Frankfurter parlement = opstand Parijs die lukte en democratische republiek uitriep, overal volksopstanden. In
Duitsland werd in Frankfurt een grondwetgevend nationaal parlement gekozen. → Frankfurter Parlement.