FARMACOLOGIE SAMENVATTING
Contents
HOORCOLLEGE 1: het geneesmiddel (hst 1) .......................................................................................... 2
Extra uit het boek: ............................................................................................................................... 4
HOORCOLLEGE 2: Farmacodynamiek (hst 2,3) ...................................................................................... 4
HOORCOLLEGE 3: farmacokinetiek (Hst 9,10) ....................................................................................... 8
Deel 1: Geneesmiddelen; hun opname in, verdeling over en uitscheiding uit het lichaam ........... 9
Deel 2: metabolisme van geneesmiddelen ................................................................................... 12
HOORCOLLEGE 4: farmacokinetiek in de praktijk (hst 9,10,11) .......................................................... 13
HOORCOLLEGE 5: ethiek en klinisch geneesmiddel onderzoek (hst 9,10,11) .................................... 16
HOORCOLLEGE 6: het autonome zenuwstelsel (hst 13,14,15) ............................................................ 18
Cholinerge neurotransmissie in de parasympaticus: .................................................................... 20
HOORCOLLEGE 7: Het autonome zenuwstelsel (hst 13,14,15) ........................................................... 24
HOORCOLLEGE 8: geneesmiddel toxiciteit (hst 58,12) ........................................................................ 29
HOORCOLLEGE 9: polyfarmacie en PK/PD in ouderen en kinderen (hst 58,12) ................................. 30
HOORCOLLEGE 10: klinisch farmacologisch onderzoek (hst 8, 60) ..................................................... 34
HOORCOLLEGE 11: Farmacotherapie 6-step........................................................................................ 38
1
,HOORCOLLEGE 1: het geneesmiddel (hst 1)
Farmacologie: de verklaring van de werking van farmaca in het lichaam van mens of dier.
- Farmaca: een biologisch actieve verbinding, inclusief toxines, een giftige verbinding.
- Geneesmiddel: farmacon (drug) toegepast voor therapie.
- Farmacodynamiek: wat doet het farmacon met lichaam. - specifiek
- Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met farmacon. - algemeen
Farmacotherapie: toepassen van kennis en kunde uit de farmacologie voor het verantwoorde,
effectieve en veilige wijze behandelen van de zieke mens (of dier). Ofwel de toegepaste
farmacologie. De farmacologie levert de kennis voor de farmacotherapie.
Eva is de oudste farmacoloog, ze keek wat de appel deed. Farmacologie is ontstaan na en uit eerdere
studies zoals therapeutics, chemistry, biomedical scienses, commerce, bio-Pharmaceutica’s.
Farmacologie (uitbreiding op de definitie):
- De studie wat een farmacon doet en hoe dit dat doet -> beschrijven en verklaren.
o De verklaring wordt gebruikt om risico’s te verminderen en voor effectief gebruik.
- Een farmacon is een chemische verbinding die meestal wordt gebruikt om een ziekte te
behandelen
- Farmacons zijn bedoeld voor een selectief doel, maar dit wordt maar zelden bereikt.
- Er is altijd een risico van adverse effecten (bijwerkingen) naast een positief effect
(hoofdwerking) bij het gebruik van een farmacon.
- De kennis van farmacologie is essentieel voor het gebruik van een farmacon in een effectieve
therapie
Het verschil tussen de ‘minimum effective concentration’ en het ‘minimum toxic concentration’ is de
‘therapeutic window’. Hierin uit zich de connectie tussen de farmacologie en de farmacotherapie. De
werking van geneesmiddelen zit dus binnen het therapeutic window.
Werking van geneesmiddelen:
- Hoofdwerking: effect(en) waarvoor het middel wordt toegediend
- Bijwerking: ongewenst effect (adverse drug reaction)
→ Wat de hoofdwerking of bijwerking is wordt bepaald door het doel waarvoor het
farmacon wordt toegediend (bv. Acetylsalicylzuur (aspirine) voor pijn of ontstolling)
- Placebo: een preparaat dat geen farmacologisch actieve substantie bevat
- Nocebo: een placebo dat ongewenste effecten (dus bijwerkingen) heeft
→ Een placebo kan wel degelijk een (therapeutisch effect hebben) = placebo effect
→ Een essentiële rol hierbij speelt het verwachtingspatroon van de patiënt
→ De bijdrage van een placebo effect wordt onderzocht tijdens ‘clinical trials’
Er zijn 4 levels van farmacon actie en farmacon classificatie (farmacodynamiek):
- Systeem = een effect op systeem functies
2
, o Response componenten: Integrated systeem inclusief gelinkte systemen (nervous
systeem, cardiovascular systeem)
- Tissue = een effect op tissue functie
o Response componenten: Electrongenese, contractie, secretie, metobole activiteit,
proliferatie.
- Cellulair = transductie
o Response componenten: de biochemische stoffen die gelinkt zijn aan het farmacon
target (zoals ion kanalen, enzymen en G-proteins).
- Moleculair = interactie met de farmacon moleculaire target
o De farmacon target (zoals receptor, ion channel, enzyme, carrier molecule).
De dose-response relationship wordt bepaald door de farmacodynamiek (specifiek) en
farmacokinetiek (non-specifiek). Voor eventueel beter begrip staat op dia 12 staan de uitgebreide
verschillen tussen farmacodynamiek en farmacokinetiek.
Fasen in de farmacotherapie van toedienen tot farmacotherapeutisch effect:
1. Farmacie, farmaceutische vormgeving van een geneesmiddel
2. Farmacokinetiek, absorptie, verdeling, biotransformatie, uitscheiding
3. Farmacodynamiek geneesmiddel <-> receptor interactie (werking)
Het verloop van de plasmaconcentratie in de tijd in relatie tot de orale toedieningsvorm (kinetiek):
De oppervlaktes onder de curves zijn gelijk.
De vier processen van farmacokinetiek (ADME): Absorptie -> distributie -> metabolisme -> excretie
- Absorptie gaat via de maag en (dunne) darmen, distributie betekent naar de bloedvaten,
metabolisme is via de lever, excretie via de dikke darm, rectum, nieren en urine.
Routes van drug administration (toediening)
- Per os, door de mond:
o oraal = slikken
o Sublinguaal = onder de tong
o Buccaal= in de wang
3
, - Injection :
o IV = intraveneus
o IM = intramusculair
o SC = subcutaneous
o IA = intraarterial
o Intrathecaal = in subarachoid ruimte
- Pulmonair (= longen)
- Rectaal
- Topical = op de huid zoals pleisters of zalven.
Extra uit het boek:
Drug (geneesmiddel): een chemische stof met een bekende structuur, anders dan een voedingsstof
of een essentieel voedingsingrediënt die, wanneer het wordt toegediend aan een levend organisme,
een biologisch effect heeft. Het kan synthetisch, uit planten of dieren, of biofarmaceutisch zijn. Het
kan ook toxines bevatten (uiteindelijk hangt het vooral af van de dosis of iets giftig is).
Recente nieuwkomers van het onderwerk farmacologie:
- Farmaco-genomica: de studie van genetiche invloeden op reacties op geneesmiddelen.
Individuen die abnormale, vaak negatieve, reacties op geneesmiddelen hebben. Er kan
gepersonaliseerde geneesmiddelen worden toegepast.
- Farmaco-epidemiologie: het onderzoek naar de effecten van geneesmiddelen op
populatieniveau. Er is variabiliteit tussen populaties en het individu.
- Farmaco-economie: het doel is om de kosten en baten van therapeutisch gebruikte
geneesmiddelen in economische termen te kwantificeren.
HOORCOLLEGE 2: Farmacodynamiek (hst 2,3)
Farmacologie gaat vooral om de moleculaire mechanisme van de drug classificatie (hc1)
Farmacodynamiek: wat het farmacon met het lichaam doet.
Moleculaire drug targets omvatten: het zijn allemaal eiwitten.
- Receptoren
o agonisten: de binding met de receptor heeft een moleculair effect. Het resultaat is
een veranderende (activatie) toestand van de cel.
▪ Bindt -> verandert ruimtelijke toestand van de receptor -> activatie van de
receptor -> signaal naar cel -> veranderende toestand van de cel
o Antagonist: de binding met de receptor heeft geen moleculair effect. Dat betekent
niet dat het inactief is. het voorkomt een andere binding.
▪ Bindt -> geen effect -> voorkomt andere binding.
- Enzymen (katalysatoren)
o Inhibitor: inhiberen de normale reactie Vaak door op de katalytische site van het
enzym te binden
o False substraat: Wanneer dit bindt wordt er wel een (ander) product omgezet, maar
het ‘normale’ product wordt minder gemaakt, door het innemen van de plaats.
4