Reflectieve/innovatieve professional: een professional met een onderzoekende beroepshouding die samen
met belanghebbenden vraagstukken vanuit verschillende perspectieven kunnen en willen bekijken, kennis
uit onderzoek van anderen kunnen toepassen en zelf onderzoek kunnen doen.
De kenmerken van een onderzoekende beroepshouding zijn geclusterd in 3 dimensies (Losse en Nahuis):
1. Open houding: openstaan voor nieuwe indrukken, bereid tot perspectiefwisseling, begrijpen en delen
2. Kritische houding: nagaan of iets klopt, willen onderbouwen en verantwoorden
3. Creatieve houding: gericht zijn op vernieuwing en willen voortbouwen en toevoegen
Theorie = het geheel van logisch samenhangende uitspraken die samen een deel van de werkelijkheid
proberen te verklaren.
Fundamenteel onderzoek: Wanneer het accent op de ontwikkeling en toetsing van theorie ligt. Is een
behandelmethode effectief?
Toegepast onderzoek: Wanneer het accent op nieuwe kennis ligt die zorgt voor de oplossing van
generieke problemen. Onder welke voorwaarden is de behandeling effectief om in te zetten?
Praktijkonderzoek: onderzoek doen in de eigen beroepspraktijk met als doel deze praktijk beter te leren
begrijpen of te verbeteren. Kan de behandeling in onze instelling ingezet worden? Wat zijn de oorzaken,
achtergronden en mogelijke oplossing van een specifiek probleem in een bepaalde context?
Onderzoeksbenaderingen: verschillende opvattingen over wat goed onderzoek is. 3 benaderingen zijn:
1. Positivistische onderzoeksbenadering:
- Kennis is gebaseerd op dat wat direct waarneembaar is: er is maar één werkelijkheid
- De werkelijkheid kan beschreven worden via algemene wetmatigheden: duur van een behandeling,
methodieken die ingezet worden, inrichting van ruimtes, etc.
- Onderzoeksresultaten zijn eenvoudig te generaliseren
- Kenmerkend: zo zuiver mogelijk een onderzoek inrichten om de validiteit van het onderzoek zo groot
mogelijk te houden (vertroebeling minimaliseren).
2. Constructivistische of interpretatieve onderzoeksbenadering:
- Er kunnen meerdere interpretaties van de werkelijkheid naast elkaar bestaan kennis wordt door
individuen op eigen wijze geconstrueerd en ontstaat door interactie tussen mens en omgeving.
- Interpretaties worden gekleurd door persoonlijkheden en ervaringen
- Het gaat om interpretaties van gebeurtenissen, niet om algemene wetmatigheden. Omdat elke situatie
anders is, kun je de onderzoeksresultaten van de ene beroepspraktijk niet naar een andere vertalen.
3. Kritisch-emancipatorische onderzoeksbenadering:
- Kennis is niet waardevrij en wordt bepaald door mensen met de macht
- Onderzoek moet bijdragen aan processen die emancipatie van bepaalde groepen bevorderen en mensen
in staat stellen hun eigen omgeving te veranderen (empowerment)
,- Gaat vooral om inclusie en het versterken van de capaciteiten van maatschappelijk kwetsbare personen
- Er wordt veel waarde gehecht aan de ervaring en deskundigheid van de belanghebbenden. Dialoog staat
centraal, bestaande structuren worden ter discussie gesteld en er is aandacht voor versch. perspectieven
Evidence-based practice (ERP): het zorgvuldig gebruikmaken van het huidige beste bewijsmateriaal om
beslissingen te nemen. Beschikbare kennis wordt gecombineerd met individuele kennis en ervaringen
van de professional en de wensen en voorkeuren van de cliënt.
Practice-based evidence (PBE): kennis over handelen van een professional ontstaat in de praktijk (casus,
n=1) en evolueert door interactie tussen personen die in deze context een rol spelen. Het zet aan tot
expliciteren van de eigen beroepspraktijk en de door hen waargenomen effecten (praktijk)theorieën.
Grootste verschil: evidence bij EBP wordt verkregen onder wetenschappelijke condities en wordt
vertaald naar de praktijk (top-downonderzoek), bij PBE wordt evidence onder realistische condities
verkregen en vervolgens mogelijk verder onderzocht (bottum-uponderzoek).
Praktijkonderzoek in zorg en welzijn is onderzoek dat wordt uitgevoerd door zorg- en dienstverleners,
waarbij op systematische wijze in interactie met de omgeving antwoorden verkregen worden op vragen die
ontstaan in de eigen beroepspraktijk en gericht zijn op verbetering van deze praktijk
1. Kennisgericht praktijkonderzoek: praktijkonderzoek waarbij je indirect werkt aan verbetering van de
eigen beroepspraktijk door grondig te verdiepen in een praktijkprobleem.
2. Ontwerponderzoek: praktijkonderzoek waarbij direct gewerkt wordt aan verbetering van de eigen
beroepspraktijk door te verdiepen in zowel het praktijkprobleem als de oplossing ervan. Op basis
daarvan wordt een ontwerp gemaakt, doelmatig getest en ingevoerd.
Van Keken onderscheidt 3 competentiesegmenten van beroepscompetenties in de zorg:
1. Werken met cliënten deskundigheid in begeleiding, behandeling en/of dienstverlening
2. Werken in en vanuit een arbeidsomgeving vaardigheden die nodig zijn om goed te functioneren in
een organisatie als collega, teamlid, samenwerkingspartner, etc.
3. Werken aan professionaliteit en professionalisering de verantwoordelijkheid voor het onderhouden
van je beroepscompetenties en de ontwikkeling van je beroepsgroep in het geheel
Bij het dagelijks methodisch handelen ligt het accent op de vraag of de behoefte van de cliënt.
Bij het uitvoeren van praktijkonderzoek ligt het accent op de leerwensen van de zorg- en dienstverlener.
Bij beide maak je vaak gebruik van dezelfde vaardigheden (observeren, doorvragen, etc). Ook voer je
vaak beide processen om praktische redenen naast elkaar uit, waardoor je voortdurend schakelt tussen
de rol van zorg- en/of dienstverlener en die van praktijkonderzoeker.
De cyclus van praktijkonderzoek bestaat uit 6 kernactiviteiten.
Bij ontwerponderzoek pak je dit innovatieproces op een onderzoekende wijze aan. Je doorloopt dan
aanvullend de innovatiecyclus (met de kernactiviteiten ontwerpen, verzamelen en analyseren en
concluderen) een of meer keren. Je test het ontwerp uit in de praktijk en gaat na of het ontwerp voldoet.
Wanneer je praktijkonderzoek doet, doorloop je alle kernactiviteiten minimaal één keer. Ze zijn aan
elkaar verbonden en volgen elkaar op.
De kernactiviteit ontwerpen voer je alleen bij ontwerponderzoek uit.
Het onderzoeksproces is zowel cyclisch als iteratief:
1. Cyclisch: je kunt de cyclus van praktijkonderzoek en/of innovatiecyclus meerdere keren doorlopen
2. Iteratief: herhalend wanneer een uitkomst van een kernactiviteit dwingt tot het opnieuw uitvoeren
van een eerdere kernactiviteit
, 1. Oriënteren: in beeld brengen welke praktijkproblemen er zijn, voor wie deze belangrijk zijn, wat erover
bekend is en wat het belang van je onderzoek kan zijn voor jezelf en de organisatie (context). Ook
beschrijf en verken je de praktijkproblemen in dialoog met anderen en met vakliteratuur. De
verkennende probleemanalyse leidt tot een heldere probleembeschrijving die het startpunt vormt voor
de volgende kernactiviteit: het richten.
2. Richten: inzoomen en het afbakenen van het praktijkprobleem om tot een duidelijke onderzoeksvraag te
komen. Wat ga ik wel/niet onderzoeken + onderbouwing. Deze activiteit leidt tot de probleemstelling
bestaande uit een beschrijving van het praktijkprobleem, de literatuurstudie, het doel van het onderzoek
en de onderzoeksvraag.
3. Plannen: het maken van keuzes voor de vormgeving van het onderzoeksproces. Het onderzoeksplan
wordt geschreven dat vloeit uit de activiteiten oriënteren, richten en plannen.
4. Verzamelen: uitvoeren van de geplande onderzoeksactiviteiten en verzamelen van data die nodig is om
de vraag te kunnen beantwoorden. Bijv. observatieschema, interview, vragenlijst, kijkkader.
5. Analyseren en concluderen: op basis van de analyse concrete antwoorden formuleren op de
onderzoeksvraag in de vorm van conclusies
6. Ontwerpen (alleen bij een ontwerpvraag): gericht op doelbewuste verandering van de dagelijkse praktijk
Je maakt een ontwerp dat daarna getest wordt in de praktijk. De verzamelde data gebruik je om te
bepalen of het ontwerp voldoet in de praktijk.
7. Rapporteren en presenteren: wanneer het onderzoek leidt tot kennis en nieuwe inzichten.
Bij een definiërend onderzoek probeer je de verschillen en overeenkomsten in denkbeelden van mensen
over bepaalde begrippen in kaart te brengen.
Verklarend onderzoek: onderzoeken of zaken daadwerkelijk met elkaar verband houden. Leidt x y?
Ontwerponderzoek: praktijkonderzoek waarbij je direct werkt aan verbetering van de beroepspraktijk door
doelbewust een ontwerp in te voeren en te testen. Onderzoek en praktijkverbetering vinden tegelijk plaats
De kenmerken van ontwerponderzoek volgens Van den Akker, Gravemeijer, McKenney en Nieveen zijn:
1. Er wordt in de dagelijkse praktijk een interventie ingevoerd bijv. nieuwe aanpak, methodiek, techniek
2. Het ontwerpproces heeft een onderzoeksmatig karakter waarbij interventies in verschillende cycli
worden ontworpen, geëvalueerd en bijgesteld.
3. Het proces van invoering van de interventie wordt gevolgd om een beter begrip te krijgen van de
interventie en de verbetering van de situatie.
4. De meerwaarde van het ontwerp voor wie er in de praktijk mee moeten werken, staat centraal.
5. Het ontwerp is theoretisch onderbouwd en levert na het testen een bijdrage aan nieuwe inzichten.
Discourse community: een gemeenschap van taalgebruikers die zich van andere gemeenschappen
onderscheidt door een eigen manier van kennen en denken en een eigen waardesysteem. Iedereen kijkt met