Theorie: verslaving en
samenleving
Samenvatting SWVK02
Week 1: H1+2 Drugs en alcohol
1. Wat zijn drugs en hoe werken ze?
1.1 Definitie drugs
Drugs: hebben te maken met genot, plezier, opwinding, inzichten in jezelf maar
ook met ruzie, verbod, straf, ziekte, verslaving en dood.
Drugs: stoffen die het normale functioneren van ons centrale zenuwstelsel
beïnvloeden veranderen de manier waarop de zenuwen en hersenen werken.
Er is sprake van drugs wanneer die invloed door de gebruiker gezocht wordt en
geen medisch doel dient.
Drugs zijn stoffen die het functioneren van het centrale zenuwstelsel veranderen
en die gebruikt worden met het doel om het bewustzijn te veranderen zonder dat
daarvoor een medische indicatie is.
Plantaardig/chemisch
De meeste drugs hebben een plantaardige oorsprong. In de 20 e eeuw lukte het
chemici om de werkzame stoffen uit planten te isoleren en de stoffen in een
laboratorium na te maken. Nog later lukte het kleine veranderingen aan te
brengen n de chemische structuur.
Designer drugs: veranderingen worden aangebracht met de bedoeling een
nieuwe drug te maken.
Plantaardige en chemische drugs zijn even schadelijk de werking van de
stoffen vindt in de hersenen plaats op moleculair niveau en de moleculen van de
werkzame stoffen veroorzaken de effecten.
1.2 Soorten drugs naar effecten
1. Verdovende middelen: maken iemand rustig, blij en verminderen angst.
Kleine hoeveelheden geeft vaak een ‘fit’ gevoel gevoelens van
vermoeidheid en ‘geremd zijn’ zijn ook verdoofd. Denk aan: alcohol, opium,
morfine, heroïne, slaap- en kalmeringsmiddelen. Lichamelijke effecten:
vertraagde hartslag en ademhaling, spieren ontspannen, zintuigen
functioneren minder goed, kleine pupillen, obstipatie (opiaten).
2. Stimulerende middelen: maken iemand energiek, alert en opgewekt,
zelfvertrouwen neemt toe, betere concentratie, beter kunnen nadenken.
Denk aan: nicotine, cafeïne, cocaïne, efedra, amfetamine xtc en khat.
Lichamelijke effecten: versnelde hartslag en ademhaling, verminderde
eetlust, gespannen spieren (stijve kaken bij amfetamine-gebruikers), hoge
bloeddruk, grote pupillen, blaas en darmen willen zich ledigen.
3. Middelen die de zintuigelijke ervaringen veranderen:
waarnemingsveranderende middelen: stoffen de ervoor zorgen dat de
buitenwereld anders wordt waargenomen dan normaal. Gebruiker ziet
kleuren intenser, vormen veranderen of ziet dingen die er niet zijn, etc.
Denk aan: LSD, psilocybine bevattende paddenstoelen, cactussoorten en
allerlei planten uit het tropisch regenwoud. Lichamelijke effecten: iets
versnelde hartslag, verhoogde bloeddruk, verwijdde pupillen en lichte
transpiratie, misselijkheid.
1
,Drugs veroorzaken meestal meerdere effecten en zijn afhankelijk van de dosis.
Daarnaast zijn ze afhankelijk van de set (persoonlijke eigenschappen van de
gebruiker: lichamelijke conditie, stemming en verwachtingen over het effect) en
setting (omgeving).
1.2.1 Gedragingen
Door bepaalde gedragingen kunnen mensen in een roes raken er worden
stofjes in de hersenen aangemaakt die lijken op heroïne na bijvoorbeeld lang
hardlopen natuurlijke roes is veel minder riskant.
1.3 Betekenissen van druggebruik
1.3.1 Gebruik van drugs bij religie
De hierbij gebruikte drugs waren plantaardig en hadden meestal een
waarnemingsveranderend effect entheogene drugs (goddelijke in jezelf
realiseren). Ze werden gebruikt om in contact te komen met goden of om inzicht
in bepaalde problemen te vergroten.
1.3.2 Gebruik van drugs als medicijn
De stoffen die nu als drugs gebruikt worden, zijn in het verleden gebruikt als
medicijn.
Cannabis: wordt gebruikt als middel tegen misselijkheid bij chemo en als middel
om de eetlust te stimuleren.
Morfine: als middel tegen de pijn.
Cocaïne: plaatselijke verdoving.
1.3.3 Gebruik van drugs als voedsel of om prestaties te verhogen
Drugs kunnen ook als voedsel gebruikt worden. Cocabladeren worden
bijvoorbeeld gekauwd tegen de honger door arme boeren.
Drugs kunnen als prestatieverbeterend middel gebruikt worden: amfetamine.
Drugs die de seksuele prestaties zouden verbeteren, zijn afrodisiaca. Als in de
sport drugs worden gebruikt doping.
1.3.4 Gebruik van drugs als genotsmiddel
Recreatief drugsgebruik. Het gaat hierbij om het bereiken van een lichtzinnig,
uitgelaten, euforisch gevoel waarbij alle zorgen vergeten worden.
1.4 Redenen en motieven voor drugsgebruik
Redenen om ermee te beginnen: liggen bij de gebruiker en zijn omgeving.
Nieuwsgierigheid leidt in de meeste gevallen tot gebruik, maar vaak eenmalig.
Beginnende drugsgebruikers die doorgaan met gebruik doen dat om
verschillende redenen: ontspannen, gezelligheid, lekker, prettig gevoel, om in
een roes te raken, te kunnen slapen, inspiratie opdoen, verveling of verslaving.
Mensen gebruiken om positieve en negatieve redenen. Negatieve redenen:
lekkerder in je vel te zitten, te kunnen slapen, als kalmeringsmiddel. Doorgaan
met gebruik vanwege negatieve redenen is riskanter dan vanwege positieve
redenen.
1.5 Gebruikspatronen
1. Experimentele gebruiker: nieuwsgierig naar het effect. Het gebruik blijft
beperkt tot enkele keren en in het gebruik zit geen vast patroon.
2. Recreatieve gebruiker: niet langer nieuwsgierig, wil het effect
doelbewust ervaren en van stemming veranderen. Er zit geen regelmatig
patroon in het gebruik.
3. Gewoontegebruiker: gebruikt volgens een bepaald patroon. De
gebruiker heeft controle. Een begin van verlangen naar de drug kan
2
, ontstaan als op het geplande tijdstip niet gebruikt kan worden verlangen
is nog makkelijk te overwinnen.
4. Excessieve gebruiker: gebruikt veel en regelmatig, gebruik heeft
gevolgen op allerlei gebieden. Ondanks de negatieve consequenties gaat
het gebruik door en er ontstaat een duidelijk verlangen naar de drugs.
5. Verslaafde gebruiker: verlangt naar het gebruik, er kan bijna geen
weerstand geboden worden tegen dit verlangen. Gebruik roept steeds
weer problemen op, ondanks dat gaat het gebruik door.
1.6 Opname, werking en afbraak
1.6.1 Opname
Om de hersenen te kunnen bereiken, moeten de drugs eerst in de bloedbaan
komen. De snelheid waarmee drugs de hersenen bereiken, bepaalt het
verslavend effect. Drugs kunnen op verschillende manieren in het bloed komen:
- Eten, drinken of slikken: drugs komen via mond, maag en darmen in het
bloed terecht, na de darmen passeert het bloed de lever waar een deel
wordt afgebroken (first pass effect). Na de lever gaat het naar het hart, die
het bloed naar de longen pompt en weer terug (kleine bloedsomloop). Dan
pas pompt het hart het bloed met de drugs naar alle organen, waaronder
de hersenen (grote bloedsomloop). Effecten komen 20-30 minuten na
gebruik op gang.
- Roken/inhaleren: bij roken komen de stoffen via de longblaasjes in het
bloed terecht en zitten dan meteen in de kleine bloedsomloop waardoor ze
de lever niet passeren. Het hart pompt het bloed naar alle organen,
waaronder de hersenen. Het is de snelste methode om de effecten van
drugs te voelen 7-10 seconden.
- Spuiten: de drug gaat via de aders naar het hart. Darm, maag en lever
worden niet eerst gepasseerd. De effecten reden 15-30 seconden na het
gebruik op. Spuiten in de spieren of direct onder de huid geeft effecten na
3-5 minuten.
- Absorberen via de huid: nicotine via nicotinepleisters effecten na
lange tijd: 1-2 dagen.
1.6.2 Verdeling over het lichaam
Wanneer de drugs in de bloedbaan zijn opgenomen, bereiken de drugs via de
bloedsomloop elk orgaan, weefsel en lichaamsvocht. Daar worden ze of
genegeerd, opgeslagen, afgebroken of beïnvloeden ze de werking van het
orgaan.
De effecten van alcohol en drugs zijn afhankelijk van de hoeveelheid bloed. Het
lichaamsgewicht bestaat voor 7.5% uit bloed 65 kg is 5 liter bloed. Daarnaast
hangen de effecten af van de doorbloeding van de organen. Het bloed met de
drugs stroomt naar alle organen, waaronder de hersenen zijn erg kwetsbaar.
Alcohol en drugs passeren de bloed-hersenbarrière, de dubbele cellaag.
1.6.3 Werking
Alcohol en drugs beïnvloeden de werking van de zenuwen zodra zij in de
hersenen zijn aangekomen. Drugs beïnvloeden de prikkeloverdracht tussen de
zenuwen. Zenuwen geven via neurotransmitters (overdrachtstoffen) signalen aan
elkaar door. Drugs zorgen ervoor dat dit toe- of afneemt extra prikkeling of
minder prikkeling van de zenuwen.
1.6.4 Afbraak
3
,Vanuit de hersenen komen de drugs weer in het bloed terecht en worden
vervolgens door de lever afgebroken. Lever: chemische fabriek die met allerlei
stoffen (enzymen) de drugs afbreekt of de chemische structuur ervan verandert.
Soms verlaten stoffen het lichaam onafgebroken (xtc en amfetamine de helft
onveranderd uitgescheiden). Factoren die van invloed zijn op de afbraaksnelheid:
- Leeftijd: de productie van enzymen in de lever die alcohol en drugs
moeten afbreken, neemt bij het ouder worden af
- Etniciteit: Aziaten breken aceetaldehyde (afbraakproduct van alcohol)
slechter af dan blanken eerder kater.
- Gezondheid: een zieke lever en gezonde lever
- Sekse: vrouwen hebben sneller een hoger promillage dan mannen
Halfwaardetijd
Halfwaardetijd: de tijd die het lichaam nodig heeft om de concentratie van een
stof in het bloed met de helft te verminderen. Cocaïne: een uur, xtc: 8 uur,
heroïne: enkele minuten. Heroïne wordt eerst afgebroken tot morfine, waarvan de
halfwaardetijd 2 uur is.
Cannabis: een deel van de werkzame stof THC wordt niet afgebroken maar
opgeslagen in vetweefsel wordt in de loop van de tijd weer afgegeven, merkt
de gebruiker niets van. De halfwaardetijd in het bloed is 30 minuten. Wanneer
het is opgeslagen in het vetweefsel: 2-7 dagen.
1.6.5 Uitscheiding
Na de afbraak door de lever worden de afbraakstoffen uitgescheiden nieren,
ademhaling en transpiratie. De nieren zijn grote zuiveringsinstallaties. De
zuivering vindt plaats door nefronen, de filters van nieren. Een nefron: bestaat uit
een bekervormige kop met daaraan een lange lusvormige buis. In de
bekervormige kop zit een kluwen van bloedvaatjes. Door de bloeddruk wordt
vocht met allerlei stoffen (afbraakproducten o.a.) door de wand van het nefron
geperst. Nuttige stoffen worden in de afvoerbuis van het nefron weer aan het
bloed teruggegeven, terwijl de afbraakstoffen en andere afvalstoffen via de
urinebuizen worden afgevoerd naar de blaas (zie tabel 1.1).
1.7 Werking van de hersenen
1.7.1 Het zenuwstelsel
Het menselijk zenuwstelsel bestaat uit:
- Centrale zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg. CZS
interpreteert het signaal die het krijgt van het perifere zenuwstelsel en
zendt allerlei boodschappen naar verschillende delen van het lichaam.
- Perifere zenuwstelsel: ontvangt signalen uit de buitenwereld en geeft
deze door aan het CZS.
o Willekeurig zenuwstelsel: regelt bewegingen die de mens onder
controle heeft
o Autonome zenuwstelsel: regelt de functies die de mens niet
onder controle heeft: werking van het hart, klieren, spijsvertering,
ademhaling.
Sympathisch deel: zorgt ervoor dat het lichaam goed
reageert op stress of dreiging stimulatie hartslag,
luchtwegen zetten zich uit, spieren spannen zich aan. Cocaïne
en amfetamine stimuleren dit deel.
Parasympatisch deel: brengt het lichaam in rust hartslag
en ademhaling gaan omlaag. Heroïne stimuleert dit deel.
1.7.2 De hersenen
4
, Verslaving kan gezien worden als een aandoening van de hersenen waarbij
verschillende onderdelen van de hersenen betrokken zijn. De hersenen bestaan
uit een oud primitief deel en een in evolutie ontwikkeld nieuw deel. Het oude deel
bestaat o.a. uit de hersenstam en middenhersenen en het belongingscentrum.
Het nieuwe deel (neocortex) is het rationele deel van de hersenen de mens
kan informatie interpreteren, begrijpen en beoordelen.
De hersenstam, middenhersenen en het beloningscentrum
Hersenstam: ligt tussen ruggenmerg en hersenen vitale functies worden hier
bestuurd.
Middenhersenen: liggen vlakbij de hersenstam zijn betrokken bij onbewust
instinctief gedrag, emoties en stemmingen. Angst, woede, dorst en honger
komen hieruit voort.
Belongingscentrum: zorgt ervoor dat bepaalde gedragingen met een prettig
gevoel beloond worden gedragingen die voor het voortbestaan van de soort
van belang zijn: drinken bij dorst, eten bij honger en seksuele activiteit bij het
zien van een mogelijke partner. Doordat het gedrag met een prettig gevoel
beloond wordt herhaling. Alcohol en drugs zijn in staat om het
belongingscentrum op een zeer prettige manier te prikkelen.
Verslaving
Bij het ontstaat van verslaving zijn van belang:
- Het beloningscentrum: iemand met een slecht functionerend
beloningscentrum zal extra gevoelig zijn voor het gebruik van drugs.
- Het geheugen: het positieve gevoel na gebruik en de situatie waarin het
gebruik plaatsvond, worden door de middenhersenen in het geheugen
opgeslagen en vormen zeer sterke herinneringen. Deze herinnering kan
later een zeer sterke trek of verlangen (craving) oproepen, wat zo sterk
kan zijn als het dorstgevoel.
- De nieuwe hersenen: deze vormen het rationele deel van de hersenen.
Een deel van de nieuwe hersenen heeft tot taak om conflicten tussen
verlangen en rationele overwegingen in goede banen te leiden.
1.7.3 De prikkeloverdracht tussen zenuwen
Alcohol en drugs verstoren de prikkeloverdracht tussen zenuwen. De signaal- of
prikkeloverdracht tussen de zenuwcellen verloopt via een chemisch proces. Een
zenuwcel bestaat uit een cellichaam met enkele korte uitlopers (dendrieten) en
een lange uitloper (axon). Het axon van de ene cel maakt contact met de
dendrieten van de andere cel. Tussen het axon en dendriet ligt een ruimte
synaptische spleet. Het contact tussen zenuwen vindt plaats m.b.v. chemische
stofjes neurotransmitters. Deze zitten in kleine blaasjes aan het uiteinde van
het axon en kunnen van daaruit de synaptische spleet oversteken en zich
hechten aan bepaalde structuren van de dendriet of volgende cel receptoren.
Door de hechting wordt het mogelijk de elektrische lading van de dendriet te
veranderen. Wordt die positief de zenuw gaat signalen afvuren. Wordt die
negatief afvuren van signalen wordt geremd door de zenuwcel. Na hechting
aan de receptor laat de neurotransmitter los en gaat terug naar de zenuw waar
hij oorspronkelijk vandaan kwam gebeurt met een soort pompje, transporter.
Neurotransmitters zorgen voor de prikkeloverdracht tussen zenuwen, de
prikkeloverdracht:
1. De boodschap, het elektrische signaaltjes, komt bij het uiteinde van het
axon aan.
2. De zakjes aan het uiteinde van het axon gaan open en neurotransmitters
komen vrij.
5