Hoofdstuk 1 Wat zijn drugs en hoe werken ze?
1.1 Definitie drugs
Wat zijn drugs?
Drugs zijn stoffen die het functioneren van het centraal zenuwstelsel veranderen en die
gebruikt worden met het doel bewustzijn te veranderen zonder dat daarvoor een medische
indicatie is.
Plantaardig/chemisch
Plantaardig of wel puur natuur zou dan minder riskant zijn dan chemisch. Dit is onzin.
Uiteindelijk vindt de werking van de stoffen in de hersenen plaats op moleculair niveau. De
moleculen van de werkzame stoffen veroorzaken de effecten.
Er is sprake van designer drugs als deze veranderingen worden aangebracht met de
bedoeling een nieuwe drug te maken.
Voordeel van chemische gefabriceerde drugs is dat de dosis makkelijk te bepalen is. Bij
drugs van plantaardige herkomst is dat veel moeilijker. Ten slotte zijn plantaardige stoffen
ook lang niet altijd onschuldig, vele planten bevatten uiterst giftige stoffen.
1.2 Soorten drugs naar effect
- Verdovende middelen. Deze maken iemand rustig, blij en verminderen angst. Bij
kleine hoeveelheden ervaren mensen vaak dat het middel niet verdooft, maar juist
een fit gevoel geeft. De oorzaak hiervan is dat gevoelens van vermoeidheid en
‘geremd zijn’ ook verdoofd worden. Bij verdovende middelen gaat het om stoffen
als alcohol, opium, morfine, heroïne, slaap- en kalmeringsmiddelen. De
lichamelijke effecten van deze middelen zijn onder andere vertraagde hartslag en
ademhaling. De spieren ontspannen, de zintuigen functioneren minder goed
naarmate de dosis toeneemt. Soms is er sprake van kleine pupillen en obstipatie
(bij opiaten). Bij hogere doses kan de ademhaling geheel uitvallen.
- Stimulerende middelen. Deze maken iemand energiek, alert en opgewekt. Het
zelfvertrouwen neemt toe en de gebruiker denkt de hele wereld aan te kunnen.
De concentratie is beter en er is het gevoel beter na te kunnen denken. Tot
stimulerende middelen behoren stoffen als nicotine, cafeïne, cocaïne, efedra,
amfetamine, xtc en khat. Lichamelijke effecten zijn versnelde hartslag en
ademhaling en verminderde eetlust. De spieren spannen, wat bij
amfetaminegebruikers stijve kaken tot gevolg heeft. De bloeddruk gaat omhoog
en de pupillen worden groter. Blaas en darmen willen zich ledigen, waardoor
iemand vaker naar het toilet moet.
- Middelen die de zintuiglijke ervaringen veranderen. Bij waarneming veranderende
middelen gaat het om stoffen die ervoor zorgen dat iemand de buitenwereld
anders waarneemt dan normaal. Inzichten in zichzelf of de omgeving kunnen
verdiepen of er zijn religieuze of magische ervaringen. De gebruiker ziet kleuren
intenser, vormen veranderen of ziet dingen die er niet zijn. Zintuiglijke ervaringen
lopen in elkaar over waardoor iemand iets als een raar geluid hoort, in plaats van
het te zien. Tijd gaat langzaam of staat stil. Ruimtes worden groter of kleiner. De
stoffen die tot de waarneming veranderende middelen behoren zijn lsd,
, psilocybine bevattende paddenstoelen, sommige cactussoorten en allerlei planten
uit het tropisch regenwoud. Lichamelijke effecten zijn onder andere een iets
versnelde hartslag en verhoogde bloeddruk. Verder verwijden de pupillen en gaat
de gebruiker licht transpireren. Hij kan ook misselijk worden.
De effecten zijn behalve van de drug en de dosis ook afhankelijk van set en setting. Met set
worden de persoonlijke eigenschappen van de gebruiker bedoeld, zoals lichamelijke
conditie, stemming en verwachtingen die hij over het effect heeft. Met setting wordt de
omgeving waarin gebruikt wordt bedoeld: thuis of in een club, alleen of met bekenden.
1.4 Redenen en motieven voor drugsgebruik
De redenen om ermee te beginnen liggen bij de gebruiker en zijn omgeving. Er kan sprake
zijn van nieuwsgierigheid, bij een bepaalde groep willen horen of een positieve houding
tegenover druggebruik. Beschikbaarheid en/of aanbod van drugs kan iemand overhalen om
met drugs te beginnen
Omgevingsfactoren (beschikbaarheid, aanbod) en persoonlijke factoren (nieuwsgierigheid)
zijn dus bij het beginnen met druggebruik erg belangrijk. Bij doorgaan met gebruik worden
persoonlijke factoren steeds belangrijker. De hierboven genoemde motieven en het al of niet
hebben van problemen gaan een rol spelen, evenals genetische factoren
1.5 Gebruikspatronen
- De experimentele gebruiker is in de eerste plaats nieuwsgierig naar het effect.
Hij wil de effecten van drugs ervaren. Het gebruik blijft beperkt tot maximaal
enkele keren en in het gebruik zit geen vast patroon. In een enkel geval kan een
experiment gevaarlijk zijn, bijvoorbeeld bij zwangerschap.
- De recreatieve gebruiker is niet langer nieuwsgierig. Hij kent het effect immers
al. De recreatieve gebruiker wil het effect doelbewust ervaren. Hij is uit op het
effect. Hij wil van stemming veranderen. In het gebruik zit nog geen regelmatig
patroon. Het vindt onregelmatig plaats en heeft geen negatieve gevolgen voor het
leven van de gebruiker.
- De gewoontegebruiker gebruikt volgens een bepaald patroon. Elke dag, elke
weekend of iedere keer als hij uitgaat wordt er gebruikt. De gebruiker heeft
controle. Een begin van verlangen naar de drug kan ontstaan als op het geplande
tijdstip niet gebruikt kan worden, maar dit verlangen is nog makkelijk te
overwinnen. Het gebruik heeft geen gevolgen voor het leven van de gebruiker.
- De excessieve gebruiker gebruikt veel en regelmatig. Het gebruik heeft duidelijk
gevolgen voor school, werk, relaties en gezondheid. Ondanks deze negatieve
consequenties gaat de gebruiker door met het gebruik. Er begint ook een duidelijk
verlangen naar drugs te ontstaan.
- De verslaafde gebruiker verlangt naar gebruik. Aan dit verlangen kan bijna geen
weerstand geboden worden. Het gebruik roept steeds meer problemen op.
Ondanks deze problemen gaat hij gewoon door met gebruik. Het gebruik van
drugs neemt steeds meer tijd in beslag en gaat het dagelijkse leven overheersen.
Soms probeert de gebruiker te stoppen, maar meestal mislukt dit.
,1.6.1 Opname
Om de hersenen te kunnen bereiken moeten drugs eerst in de bloedbaan komen. De
snelheid waarmee drugs de hersenen bereiken bepaalt het verslavend effect. Reden waarom
roken van bijvoorbeeld cocaïne meer verslavend is dan bijvoorbeeld snuiven. De snelheid
van het effect hangt af van waar de drugs terechtkomen: eerst in de grote of meteen in de
kleine bloedomloop. De grote bloedsomloop voorziet alle organen van zuurstof. Het loopt
van het hart naar de organen en weer terug naar het hart. De kleine bloedsomloop zorgt
ervoor dat het bloed weer zuurstof opneemt. Het loopt van hart, naar de longen en weer
terug. De duur van de totale bloedsomloop is ongeveer een minuut. Het bloed heeft met
andere woorden een minuut nodig om de kleine en grote bloedsomloop te doorlopen.
Drugs kunnen op verschillende manieren in het bloed komen:
Eten, drinken of slikken. Drugs als alcohol, amfetamine, xtc en slaap- en kalmeringsmiddelen
kunnen gedronken, gegeten of geslikt worden. De drugs komen via mond, maag en darmen
in het bloed terecht. Na de darmen passeert het bloed de lever. Daar wordt een deel van de
drug afgebroken ( first pass effect ). Na de lever gaat het bloed naar het hart. Het hart pompt
het bloed naar de longen en weer terug (de kleine bloedsomloop). Pas dan pompt het hart
het bloed met de drugs naar alle organen, waaronder de hersenen (grote bloedsomloop). In
de regel komen de effecten bij eten, drinken of slikken na twintig tot dertig minuten op gang
(Inaba & Cohen, 1996).
Figuur 1.1 Kleine bloedsomloop (links), grote bloedsomloop (rechts).
Roken/inhaleren. Drugs als tabak, cannabis, heroïne en basecoke kunnen gerookt of
geïnhaleerd worden. Bij roken neemt men steeds een trekje. De gebruiker neemt de totale
dosis dus niet in een keer, maar steeds een deel daarvan. De stoffen komen bij roken via de
longblaasjes in het bloed terecht. De stoffen zitten dan meteen in de kleine bloedsomloop en
hoeven niet eerst de lever te passeren. Het hart pompt het bloed vervolgens naar alle
, organen, waaronder de hersenen. Roken of inhaleren is de snelste methode om de effecten
van drugs te voelen. De effecten kunnen al na zeven tot tien seconden optreden.
Spuiten. Drugs als heroïne, cocaïne en amfetamine kunnen door spuiten in een ader in de
bloedbaan gebracht worden. Het is ook mogelijk om in de spieren of direct onder de huid te
spuiten. Een verschil met roken is dat de spuiter de hele portie vaak in een keer neemt.
Daardoor treedt bij spuiten vaak een intense flash op die volgens gebruikers te vergelijken is
met een seksueel orgasme. Het risico op een overdosis is echter groter. Bovendien kunnen
door spuiten allerlei onzuiverheden direct in de bloedbaan terechtkomen. Bij spuiten gaat de
drug via de aders naar het hart. Darm, maag en lever hoeven dus niet eerst gepasseerd te
worden. In het hart doorloopt het bloed met de drugs eerst de kleine bloedsomloop, waarna
het in de grote bloedsomloop terechtkomt. De effecten treden na vijftien tot dertig seconden
op. Spuiten in een spier of direct onder de huid geeft effecten na drie tot vijf minuten.
Snuiven. Cocaïne wordt gesnoven. Het lost in het neusslijmvlies op, waarna het in de
bloedbaan terechtkomt. Vervolgens gaat het bloed naar het hart, door de kleine
bloedsomloop en naar de hersenen. Bij snuiven bereiken drugs sneller de hersenen dan bij
eten, de maag, darmen en lever hoeven niet eerst gepasseerd te worden. De effecten treden
na enkele minuten op.
Absorberen via de huid. Drugs kunnen ook via de huid in het bloed terechtkomen. Nicotine
komt bijvoorbeeld met nicotinepleisters via de huid in het bloed terecht. Nicotine wordt dan
over lange tijd gelijkmatig afgegeven. De effecten treden pas na lange tijd op, één tot twee
dagen.
1.6.2 Verdeling over het lichaam
Eenmaal in de bloedbaan opgenomen, bereiken de drugs (moleculen) via de bloedsomloop
elk orgaan, weefsel en lichaamsvocht. Daar worden ze of genegeerd, opgeslagen (bijv. THC
in vetweefsel), afgebroken (lever) óf ze beïnvloeden de werking van het orgaan (cocaïne op
de hartspier). Belangrijk is dat de effecten van alcohol en drugs afhankelijk zijn van de
hoeveelheid bloed. Bij weinig bloed zijn de effecten op de organen en de hersenen sterker
dan bij veel bloed.
Het bloed met drugs stroomt naar alle organen, waaronder de hersenen. De hersenen zijn
erg kwetsbaar en moeten goed beschermd worden. De wanden van de bloedvaten in de
hersenen hebben als bescherming een dubbele cellaag. Zij laten alleen bepaalde stoffen
door. Virussen, bacteriën en allerlei giftige stoffen kunnen deze wand niet passeren. Dit
wordt bloed-hersenbarrière genoemd. Alcohol en drugs kunnen deze wand wel passeren.
Sommige drugs passeren de bloed-hersenbarrière wat makkelijker dan andere drugs. Bij
heroïne gaat het wat makkelijker dan bij morfine. De rookbare vorm van cocaïne passeert de
bloed-hersenbarrière ook makkelijker dan snuifcocaïne.
1.6.3 Werking
Drugs beïnvloeden de prikkeloverdracht tussen de zenuwen. Zenuwen geven via chemische
stofjes signalen aan elkaar door. Deze stofjes worden ook wel overdracht stoffen ofwel
neurotransmitters genoemd. Drugs zorgen ervoor dat de neurontransmissie toe- of afneemt.
Hierdoor worden de zenuwen extra of minder geprikkeld. Dit geeft allerlei effecten (bijv.
lekker gaan voelen) en het optreden van verscheidene lichamelijke processen. Overigens
komen de effecten van drugs niet altijd overeen met de hoogste concentratie in het bloed. De
effecten treden vooral op in het begin van de opname, als de concentratie in het bloed het
snelst verandert.