Jeugdrecht 2021-2022
Blok 1; inleiding, minderjarige en internationaal kader
Hoorcollege 1; inleiding in het jeugdrecht, minderjarigheid en
internationaal kader
Kennisclip inleiding in het jeugdrecht
Jeugdrecht;
- Al het recht (wettelijke bepalingen) dat ziet op jeugdigen (personen van 0-18 jaar)
Rechtsgebieden;
- Privaatrecht, inclusief het jeugdbeschermingsrecht (dan gaat het over
kinderbeschermingsmaatregelen zoals ondertoezichtstellingen of wel de overheid die ingrijpt
in het leven van een kind en het gezin waartoe dat kind behoort)
- Strafrecht
- Jeugdhulprecht (dit recht regelt het hulp aan het kind en het gezin in het vrijwilige
civielrechtelijke of strafrechtelijke kader. Deze hulp is georganiseerd vanuit de gemeente, die
betalen en bepalen de hulp aan het kind)
- Internationaal recht
Het jeugdrecht is nauw verbonden met het personen en familierecht. In dit vak kijken we naar wanneer
een kind bescherming nodig heeft, en wanneer moet een kind gestraft worden en op welke manier
moet dat gebeuren. In beide gevallen zal er afweging worden gemaakt of het kind hulp nodig heeft en
of het gezin van het kind ook hulp nodig heeft. Die hulp moet vervolgens worden uitgevoerd. In het
jeugdrecht hebben we ook te maken met veelheid aan instanties en personen die om het kind (gezin)
heen staan.
Internationale bronnen;
Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) (NL in 1995 geratificeerd)
De General Comments behorend bij het IVRK
Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM)
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten
Het Europees Sociaal Handvest
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De Bejing Rules, De Havana Rules, De Rijadh Guidelines
De European Convention on the Exercise of Children’s Rights
De United Nations Guidelines on Justice in Matters involving Child Victims and Witnesses
in deze vedragen/richtlijnen/jurisprudentie wordt het kind centraal gesteld, er wordt vorm gegeven
aan de rechtspositie van het kind. Deze internationale bepalingen spelen door in ons nationale recht
(jeugdrecht)
Nationale bronnen;
Boek 1 van BW
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet
WMO
Wetboek van Strafrecht en Strafvordering
Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen en daarbij behorende besluiten
1
,Jeugdrecht 2021-2022
Beginselen
- Het belang van het kind (artikel 3 IVRK)
- Het non-discriminiatiebeginsel (artikel 2 IVRK)
- Het recht op leven en ontwikkeling (artikel 6 IVRK)
- Het recht op participatie (artikel 2 IVRK)
Tendens
- Onrust
- Zoekend naar een systeem dat effect heeft
- Constante ontwikkeling
Toekomstscenario Kind- en Gezinbescherming:
- Een merkbaar betere dagelijkse praktijk voor jeugdzorg
- Aanpakken van het jeugdzorgstelsel
- Jeugdbescherming vereenvoudigen en verbeteren
Kennisclip minderjarige
Wie zijn minderjarig?
Dit is opgenomen in artikel 1:233 BW; Minderjarigen zijn zij die de leeftijd van achttien jaren niet
hebben bereikt en evenmin met toepassing van artikel 1:253ha meerderjarig zijn verklaard. De
meerderjarigheidverklaring bestaat voor meiden van 16 en 17 die een kind krijgen en het gezag willen
uitoefenen.
o Het verzoekschrift kan eerder worden ingediend, maar het wordt uitgesproken vanaf
de leeftijd van 16.
De kernbepaling minderjarige staat in art. 1:245 BW, waarin staat dat een minderjarige onder gezag
staat.
Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag of voogdij.
Gezag (lid 4) heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over diens
vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen zowel in als buiten rechte.
Een minderjarige is beperkt handelingsbekwaam.
In art. 1:234 BW is opgenomen: ‘een minderjarige is, mits hij met toestemming van zijn wettelijke
vertegenwoordiger handelt bekwaam rechtshandelingen te verrichten, voor zover de wet niet anders
bepaald.’
Handelingsbekwaamheid (zonder toestemming te verrichten door de minderjarige):
Aangaan van een arbeidsovereenkomst ex art. 7:612 BW;
Opmaken van een testament ex art. 4:55 BW;
Voor een geneeskundige behandelingsovereenkomst ex art. 7:447 BW;
Voor orgaandonatie.
Lid 3: ’de toestemming wordt aan de minderjarige veronderstelt te zijn verleend, wanneer het een
rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat
minderjarige van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten.’
Dit is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Bijv snoep kopen door een kind van 12 jaar.
Een aanschaf van een TV van 1500 € door een 12 jarige is niet gebruikelijk en is dan ook
vernietigbaar.
Handlichting
Artikel 1:235 BW
- Specifieke bevoegdheden verwerven
- Zonder toestemmign wettelijke vertegenwoordiger
- Via kantonrechter
2
,Jeugdrecht 2021-2022
- Beperkingen (geen beschikking over registergoederen)
Rechtspositie minderjarige
Internationaal kader
Artikel 12 lid 2 IVRK;
1) De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te
vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen,
waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met
zijn of haar leeftijd en rijpheid.
2) Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere
gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door
tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die
verenigbaar is met de procedureregels van het nationaal recht.
In General Comment nr. 12 is hier commentaar opgeleverd.
Luisteren naar de wensen van het kind;
Samenhang met bijv. art. 2, 3, 6 (eerlijk proces) en 8 (recht op familylife);
Relatie met art. 5: ‘zich ontwikkelende vermogens’
Het niet horen van een kind is door EHRM in strijd met art 8 EVRM geoordeeld (EHRM 3 september
2015, M&M / Kroatië). Het ging hier om een zaak over de gezag en omgangszaken, in deze zaak werd
een minderjarige niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord omdat er werd aagenomen dat
de minderjarige zou aangeven dat hij bij zijn moeder wilde wonen dit leverde dus een schending van
het Verdrag op.
De Hoge Raad oordeelde in 2013 al op dezelfde wijze in een soortgelijke zaak.
HR 1 november 2013, ECLI:NL;HR:2013:1084, NJ 2014/24 (hoorrecht kind)
Art. 809 lid 1 Rv schrijft niet voor dat de rechter de minderjarige hoort alvorens te beslissen, maar
bepaalt dat de rechter de minderjarige van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid stelt hem zijn mening
kenbaar te maken. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 902b lid 1 oud Rv blijkt dat is bedoeld
dat de rechter het horen slechts achterwege mag laten als de minderjarige wegens een ernstige
lichamelijke of geestelijke stoornis niet in staat is zich een mening te vormen. De wetgever heeft met
art. 809 Rv niet beoogd het karakter en de inhoud van art. 902b lid 1 oud Rv te wijzigen. Op de voet
van art. 802 Rv in verbinding met art. 809 lid 1 Rv kan de rechter een persoon die niet in staat is naar
het gerechtsgebouw te komen, op diens verblijfplaats horen, waarmee is bedoeld dat de rechter zich
niet hoeft te begeven een minderjarige die niet in staat is ter zitting te verschijnen, indien op voorhand
duidelijk is dat de minderjarige niet zal begrijpen wat er tegen hem wordt gezegd dan wel voor de
rechter aannemelijk is dat de minderjarige wegens een ernstige lichamelijke of geestelijke stoornis niet
in staat is zich een mening te vormen. De rechter kan daarvan eveneens afzien, indien naar zijn
oordeel aannemelijk is dat de minderjarige niet wil worden gehoord. Verder moet worden aangenomen
dat de rechter daarvan ook kan afzien, zoals mede is voorzien in het recht van de ons omringende
landen, indien naar zin oordeel te vrezen valt dat het bieden van die gelegenheid de gezondheid van de
minderjarige zal schaden.
Het hof heeft ervan afgezien de minderjarige opnieuw uit te nodigen om te worden gehoord, toen voor
het hof duidelijk was geworden dat de uitnodiging de minderjarige niet had bereikt, gelet op het
belang van de minderjarige om zijn mening kenbaar te kunnen maken in zaken die hem betreffen –
welk belang niet alleen tot uitdrukking komt in art. 809 lid 1 Rv, maar ook in art. 12 van het
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, is de niet nader onderbouwde mededeling van
Bureau Jeugdzorg dat de minderjarige met een angststoornis kampt en in de war raakt als hij wordt
geconfronteerd met het maken van keuzes, ontoereikend om het bestreden oordeel te kunnen dragen
dat de minderjarige niet opnieuw behoefde te worden uitgenodigd op de grond dat het niet horen tot
een andere beslissing zou leiden.
3
, Jeugdrecht 2021-2022
Nationale procedure
De civielrechtelijke procedures die de minderjarige betreffen zijn veelal familierechtelijke procedures.
De procesrechtelijke regels voor deze verzoekschriftprocedures vindt je terug in boek 3 van het
Wetboek RV. Het gaat om de artikelen 798 t/m 828. De eerste afdeling ziet op zaken in personen en
familierecht anders dan scheidingszaken, en de tweede afdeling ziet op rechtspleging in
scheidingszaken. Daarnaast zijn de algemene bepalingen voor verzoekschrirftprocedures van
toepassing. de minderjarige is zelf onbekwaam om in rechte as verzoeker of verweerder op te treden
dit staat niet uitdrukkelijk in de wet maar kan worden afgeleid uit artikel 1:245 lid 4. De minderjarige
die toch een procedure inleidt zal niet ontvankelijk worden verklaard. De minderjarige is wel
belanghebbende in de zaak of procedure die hem of haar betreft. De minderjarige kan ondanks dat
hij/zij belanghebbende is niet zelfstandig procederen, zal door bijzondere curator of wettelijke
vertegenwoordiger vertegenwoordigd worden tenzij de wet zelf de minderjarige recht geeft.
Belanghebbende
Bij belanghebbende gaat het om degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks
betrekking heeft, artikel 789 lid 1 Rv. In de jurisprudentie is bepaald dat het bestaan van family life
(o.g.v. artikel 8 EVRM) niet betekent dat de zaak ook rechtstreeks betrekking heeft op diegene met
wie je family life hebt.
o HR 21 mei 2010 ECLI:NL:HR:2010:BL7043 (uithuisplaatsing)
In een procedure betreffende een maatregel met betrekking tot het ouderlijk gezag in het
kader van een ondertoezichtstelling kunnen de broers en zusters van het kind niet als
belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 Rv worden beschouwd, ook al bestaat tussen
hen en het kind ‘family life’ in de zin van art. 8 EVRM en wordt het door dit artikel
gewaarborgde recht op gezinsleven getroffen door de uithuisplaatsing. Naast de
instellingen en organen die ingevolge art. 1:261 lid 1 BW de uithuisplaatsing kunnen
verzoeken, kunnen slechts als belanghebbenden worden beschouwd de met het gezag
belaste ouder(s), een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin
verzorgt en opvoedt, en het kind zelf, mits dit twaalf jaar of ouders is, onverminderd, in
geval een jonger kind, de toepassing van art. 1:377g BW.
o HR 30 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:463 (uithuisplaatsing van een kind)
De door art. 798 lid 1 eerste volzin RV bestreken kring van belanghebbenden in zaken
van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) kan niet in
algemene zin worden afgebakend. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan
leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks
door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak
belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1 eerste volzin Rv. De vraag of een betrokkene
belanghebbende is, dient te worden beantwoord met inachtneming van de uit art. 8
EVRM voortvloeiende eisen. Het begrip belanghebbende in art. 798 lid 1 eerste volzin
Rv en art. 806 lid 1 RV heeft dezelfde betekenis. De appelrechter dient ambtshalve te
beoordelen of een betrokkene in hoger beroep belanghebbende is in de zin van art. 798
lid 1 eerste volzin Rv en is daarbij niet gebonden aan het oordeel dienaangaande van de
rechter in eerste aanleg.
Een zaak die kan leiden tot een rechterlijke beslissing op voet van art. 1:266 BW tot
beëindiging van het door de ouders gezamenlijk uitgeoefende ouderlijk gezag over een
kind met wie die ouders gezinsleven hebben, heeft rechtstreeks betrekking op het recht
op gezinsleven van elk van beide ouders, zodat elk van hen in het kader van die zaak als
belanghebbende moet worden aangemerkt. Elk van beide ouders kan hoger beroep
instellen van de beschikking waarbij de rechtbank dat gezamenlijk uitgeoefende
ouderlijk gezag heeft beëindigd. De uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen dat elk van
beide ouders in voldoende mate wordt betrokken bij het besluitvormingsproces met
betrekking tot de beëindiging van het door de ouders (aanvankelijk) gezamenlijk)
uitgeoefende ouderlijk gezag, brengt mee dat de appellerende ouder dit hoger beroep kan
betrekken op (i) de beëindiging van het door de ouders gezamenlijk uitgeoefende
ouderlijk gezag, dan wel (ii) de beëindiging van het door de andere ouder uitgeoefende
4