Onderzoekspracticum 1 samenvatting
ONDERZOEKSPRACTICUM ABSTRACT
Samenvatting alle colleges en literatuur
1 SAMENVATTING
Samenvatting OP1.
,Inhoudsopgave
Onderzoekspracticum college 1: inleiding in onderzoek ..................................................................... 3
Boek hoofdstuk P1, C1 ................................................................................................................................ 4
Onderzoekspracticum college 2: soorten metingen .............................................................................. 8
Boek hoofdstuk P1, C4 &10 + App1 ........................................................................................................ 11
Onderzoekspracticum college 3 .............................................................................................................. 14
Deel 1: variabelen, meetniveaus .............................................................................................................. 14
Deel 2: frequentieverdelingen en grafieken .......................................................................................... 16
Oefeningen college 3 .................................................................................................................................. 18
Boek hoofdstuk 1.2, pp. 49-53 .................................................................................................................. 19
Kennisclip 4: vrijheidsgraden .................................................................................................................. 20
College 4: centrale tendentie, variabiliteit, schaaltransformaties ..................................................... 20
Boek hoofdstuk 1.3, P1 C2 tot p.41 ......................................................................................................... 27
College 5: (standaard) normaalverdelingen .......................................................................................... 29
Boek hoofdstuk 1.4 & 1.4 .......................................................................................................................... 35
College 6: correlatie .................................................................................................................................. 37
Boek hoofdstuk 2.1, 2.2, 2.3 & 2.1, 2.2, 2.3 ............................................................................................ 41
Kennisclip 7 ................................................................................................................................................ 43
College 7: regressie ................................................................................................................................... 44
Boek hoofdstuk 2.4, 2.5 & 2.4, 2.5 ........................................................................................................... 49
Kennisclip 8 ................................................................................................................................................ 51
College 8: betrouwbaarheid en validiteit (definities en onderscheid) .............................................. 51
Boek hoofdstuk 2.7, pp. 53-70 .................................................................................................................. 56
College 9: sampling ................................................................................................................................... 57
Boek hoofdstuk 3.3, P1, C5 ....................................................................................................................... 59
Kennisclip college 10 ................................................................................................................................ 61
College 10: steekproevenverdeling en betrouwbaarheidsinterval .................................................... 62
Boek hoofdstuk 5.1, 5.2, 6.1 ...................................................................................................................... 66
College 11: Experimenteel onderzoek .................................................................................................... 68
Kennisclip college 12 ................................................................................................................................ 76
College 12: Z- en T-toetsen ...................................................................................................................... 76
Boek hoofdstuk 6.2, 6.3, 7.1 ...................................................................................................................... 87
,Kennisclip c13 ............................................................................................................................................ 89
College 13: Power, type 1 en type 2 fouten ........................................................................................... 90
Boek hoofdstuk 6.4 ..................................................................................................................................... 92
College 14: kruistabel en Chi-kwadraat ................................................................................................. 93
Boek hoofdstuk 2.6 ..................................................................................................................................... 96
,Onderzoekspracticum college 1: inleiding in onderzoek
Werkgroepen zijn niet verplicht. Zijn op locatie.
Opdrachten maken voorafgaand aan de werkgroep, beperkte uitwerkingen na de
werkgroepen.
2 toetsen:
- Formatief: interactieve video halverwege.
- Tentamen: 30 MC-vragen, open boek deel open vragen. Indien nodig
Proctoring.
P: staat voor part 1, 2
C: staat voor chapter
Editie 9 of 10 nodig ☺, rooster voor allebei geldig.
Misverstanden
- Moeilijk
- Wiskunde
- Relevantie
Pedagogische vragen… hoe kan ik een ouder helpen die een kleuter hebben die veel
schreeuwt en slaat?
- Jo Frost… time-out!
- Consequent zijn natuurlijk
- Een ouderwetse tik op de billen!
- Heel veel liefde
Kenmerken wetenschappelijke kennis
- Vastomlijnde methode
- Criteria:
Systematisch empirisme (= toetsen a.d.h.v. werkelijkheid om je heen,
waarnemen)
Publieke verificatie
Oplosbare problemen
Soorten onderzoek 1
Onderscheid tussen:
1. Fundamenteel onderzoek: onderzoek dat primair bijdraagt aan
wetenschappelijke kennis. Het kennisbestand wordt groter. “Hoe verloopt de
ontwikkeling van een kind?”
2. Toegepast onderzoek: onderzoek waarvan je zegt dat je dat meteen in de
praktijk kunt toepassen. Rekening houdend met de ontwikkeling, hoe kunnen we
pesten op school aanpakken.
Zit een beetje van elkaar in elk type…
Soorten onderzoek 2
1. Beschrijvend: hoe vaak vindt kindermishandeling plaats?
2. (Cor)-relationeel: waar hangt kindermishandeling mee samen? Wat voor
associaties?
,3. Experimenteel: causaliteiten achterhalen (het een veroorzaakt de ander),
experimentele opzet.
4. Quasi-experimenteel: dat zijn onderzoeken die trachten een experimenteel
onderzoek te zijn, maar dat kan niet. Conclusies zijn minder sterk. Bijvoorbeeld:
ik wil weten of kalmeringsmiddelen een positief effect hebben op het maken van
een tentamen, mensen random indelen in groepen. De ene groep wel en de
andere groep niet. Ze willen het zelf bepalen. Je moet het dan doen met de
bestaande groepen: wie gebruikt wel en wie niet?
Doelen van onderzoek
Patronen en fenomenen
Beschrijven (beschrijvend onderzoek - Voorspellen (relationeel onderzoek) -
Verklaren (experimenteel onderzoek) (quasi-experimenteel probeert, maar is
lastiger)
= Theorieën ontwikkelen en toetsen m.b.t. deze patronen en fenomenen.
Wanneer heb ik voldoende bewijs?
Het logisch probleem van empirisch bewijs
We kunnen een (hele) theorie niet logisch bewijzen met empiristisch ondersteuning
voor hypothesen, alleen falsificeren. Het is altijd maar een stukje.
- Met falsificeren wel.
Het praktische probleem van empirisch weerleggen (falsificeren)
- Onderzoek goed uitgevoerd?
1 onderzoek is nooit genoeg voor falsificeren of ondersteunen hypothese.
Oplossingen:
- Meerdere studies: meta-analyse
- Methodologisch pluralisme (met meerdere methoden hetzelfde onderwerp
bekijken)
Boek hoofdstuk P1, C1
Wilhelm Wundt: eerste research psychologist.
Basic research: uitgevoerd om psychologische processen te begrijpen zonder te
kijken of de kennis al dan niet van toepassing is.
- Primaire doel: vergroten kennis
- Onderzoekers wel geïnteresseerd in of het toepassen van hun resultaten
Applied research: oplossingen vinden voor bepaalde problemen, liever dan
vergroten kennis over psychologische processen.
- Lossen problemen met onmiddellijke bezorgdheid op
Deze applied researchers voeren evaluation research (ook program evaluation
genoemd) uit. Ze gebruiken behavioristische onderzoeksmethoden om de effecten
van sociale of institutionele programma’s op gedrag te onderzoeken.
Grootste verschil basic en applied research: onderzoekers het doel hebben bij het
uitvoeren van het onderzoek en niet in de aard van het onderzoek zelf.
,3 doelen basic & applied onderzoek:
1. Beschrijving
2. Voorspellen
3. Uitleggen
Sociale en gedragsonderzoekers baseren hun onderzoeken vaak op “common
sense” begrippen met betrekking tot gedrag, gedachten en emoties.
Begrippen correct? -> ze leiden ons in goede richtingen
Begrippen incorrect? -> staan in de weg met onze kennis over psychologische
processen eigenlijk werken.
Achtergrond in onderzoek heeft 4 belangrijke voordelen:
1. Kennis over onderzoeksmethoden zorgt ervoor dat mensen onderzoek
begrijpen dat relevant is tot hun professies.
2. Kennis over onderzoek methodologie maakt iemand een meer intelligente en
effectieve “research customer” in het dagelijks leven.
3. Onderzoeksdenken bevordert kritisch denken.
4. Het helpt iemand een autoriteit te worden, niet alleen over
onderzoeksonderwerpen, maar ook over bepaalde onderwerpen.
Empiricism: verwijst naar de praktijk van het vertrouwen op observatie om
conclusies over de wereld te trekken.
Public verification: onderzoek moet worden observeert, repliceert en geverifieert
door anderen. 2 redenen voor dit:
1. Zorgt ervoor dat het onderzoek echt is en te observeren valt en niet 1 iemand
zijn fabricatie is.
2. Het maakt onderzoek zelfcorrigerend
Pseudoscience: beweringen van bewijs die zich voordoen als onderzoek, maar de
basis criteria van onderzoek schenden.
Theory: een set van proposities die proberen de relatie tussen verschillende
concepten uit te leggen.
Model: beschrijft alleen hoe de concepten gerelateerd zijn.
Post hoc explanations: uitleggingen die gemaakt zijn na een feit.
Deduction: onderzoekers beginnen met een theorie of model en leiden vervolgens
een toetsbare hypothese van af. Gewoonlijk kunnen verschillende hypothesen
worden afgeleid uit een bepaalde theorie.
Induction: onderzoekers ontwikkelen hypothesen op basis van waargenomen feiten,
inclusief eerdere onderzoeksresultaten.
A priori: onderzoekers maken specifieke hypothesen voordat de data binnen is.
Hypothesis: “If a, then b”
, Empirical generalizations: hypothesen die gebaseerd zijn op eerder geobserveerde
patronen of resultaten.
Falsification: het kenmerk dat wetenschap onderscheidt van andere manieren om
kennis te zoeken, zoals filosofische argumenten, persoonlijke ervaring, terloopse
observatie of religieus inzicht.
Methodological pluralism: veel verschillende methoden en designs om theorieën te
testen.
Strategy of strong inference: test tegelijkertijd de tegengestelde voorspellingen van
de twee theorieën. Een van de theorieën is niet waar, en de ander wel waar.
Onderzoekers gebruiken 2 soorten definities:
1. Conceptional definitions: definities zoals in een woordenboek, zijn echter
niet specifiek genoeg.
2. Operational definition: specifiek gemaakte definitie (hoe het gemeten wordt
etc.)
Onderzoekers praten nooit over een theorie bewijzen (proof), maar eerder over
bevestigen (confirmed) en ondersteunen (supported).
- Theorieën kunnen niet bewezen of weergelegd worden (proved, disproved)
Maar waarom kan dat niet?
Het verkrijgen van empirische ondersteuning voor een hypothese betekent niet
noodzakelijkerwijs dat de theorie waaruit de hypothese is afgeleid waar is.
- If theory A is true, then hypothesis H is true. Hypothesis H is in fact correct, is
supported by the data. Is theory A true then? No.
- Hypothesis H may be supported even if the theory is completely wrong.
In logische terminologie is het ongeldig om het antecedent van een argument (de
theorie) te bewijzen door de consequent (de hypothese) te bevestigen.
Voorbeeld: Stel je bent op een feestje en er is iemand vermoord. Je wilt uitzoeken
wie het is. Je stelde theorie voor dat Jake de moordenaar is. En hypothese die van
deze theorie gesteld kan worden is dat Jake op de op het feestje moest zijn geweest.
We gaan uitzoeken waar Jake was en hij was inderdaad op het feestje. Nu is mijn
hypothese juist maar zou jij dan zeggen dat hij inderdaad de moordenaar was?
Natuurlijk niet. We kunnen namelijk niet logisch een theorie bevestigen bij dat deze
hypothese waar is.
Als we hypothese H (Jake was op het feestje) van theorie A (Jake heeft iemand
vermoord) afleiden, en we vinden dat hypothese H niet bevestigd is door de data.
Dan moet theorie A ook niet bevestigd zijn/fout zijn. Maar klopt dat?
Voorbeeld: Jake hoeft helemaal niet op de feestje aanwezig te zijn, hij kon ook naar
binnen geslopen zijn en heeft iemand vermoord en is toen weer weggegaan.
Falen in het vinden van empirische ondersteuning van een hypothese kan komen
door andere redenen dan dat de theorie simpelweg niet correct is:
1. Slechte meetmethoden
2. Ongepaste of gebaseerde (baised) steekproef van deelnemers