Hoofdstuk 1 Wat zijn drugs en hoe werken ze?
Wat zijn drugs?
Drugs zijn stoffen die het functioneren van het centrale zenuwstelsel veranderen en die gebruikt
worden met het doel om het bewustzijn te veranderen zonder dat daarvoor een medische doel is.
Drugs kunnen een plantaardige oorsprong hebben (opium, nicotine, cocaïne, THC en psilocybine).
Het lukte chemici om de werkzame stoffen uit planten te isoleren en vervolgens konden sommige
stoffen geheel in een laboratorium nagemaakt worden.
De werking van de stof vindt plaats in de hersenen op moleculair niveau. Voor het lichaam maakt het
daarom niet uit of deze plantaardig of chemisch zijn.
Drugs worden ingedeeld naar het effect dat ze veroorzaken op het bewustzijn:
o Verdovende middelen (gaat ‘ie langzaam?)
Deze maken iemand rustig, blij en verminderen angst. Bij kleine hoeveelheden geeft het vaak
een fit gevoel. Onder verdovende middelen vallen alcohol, opium, morfine, heroïne, slaap- en
kalmeringsmiddelen. Lichamelijke effecten zijn het vertragen van de hartslag en ademhaling.
De spieren ontspannen en de zintuigen functioneren minder goed. Bij hogere doses kan de
ademhaling geheel uitvallen.
o Stimulerende middelen (gaat ‘ie hard?)
Deze maken iemand energiek, alert en opgewekt. Het zelfvertrouwen neemt toe en de
gebruiker denkt de hele wereld aan te kunnen. Stoffen als nicotine, cafeïne, cocaïne,
amfetamine en xtc vallen hieronder. Lichamelijke effecten zijn een versnelde hartslag en
ademhaling, verminderede eetlust, gespannen spieren (stijve kaken), hogere bloeddruk en
grotere pupillen. Ook moet iemand vaker naar het toilet.
o Waarnemingsveranderende middelen (doet ‘ie raar)
Hierbij gaat het om stoffen die ervoor zorgen dat iemand de buitenwereld anders waarneemt
dan normaal. De gebruiker ziet kleuren intenser, vormen veranderen of ziet dingen die er niet
zijn. Tijd gaat langzaam of staat stil. Stoffen die hiertoe horen zijn lsd, psilocybine bevattende
paddenstoelen. Lichamelijke effecten zijn onder andere een iets versnelde hartslag en
verhoogde bloeddruk. Verwijde pupillen en meer transpireren.
De indeling van effecten gaat niet helemaal op. Soms komt het voor dat een drug bijvoorbeeld zowel
verdovend als waarnemingsveranderend kan werken. De effecten zijn behalve van de drug en de
dosis ook afhankelijk van de set en setting. Met set worden de persoonlijke eigenschappen als
lichamelijke conditie, stemming en verwachtingen bedoeld. Met setting wordt de omgeving bedoeld
waarin gebruikt wordt.
Drugs hebben in de loop van de geschiedenis diverse functies gehad:
o Drugs als gebruik bij religie
o Drugs als medicijn
o Drugs om prestaties te verhogen of als voedsel te dienen
o Drugs als genotmiddel.
Verschillende type gebruikers:
o De experimentele gebruiker.
Is nieuwsgierig naar het effect. Het gebruik beperkt zich tot maximaal enkele keren en er zit
geen patroon in.
o De recreatieve gebruiker.
Hij kent het effect en wil dit effect doelbewust ervaren. Hij wil zijn stemming veranderen. Er zit
nog geen vast patroon in het gebruik en er zijn geen negatieve gevolgen.
o De gewoontegebruiker.
Er wordt gebruikt volgens een bepaald patroon. De gebruiker heeft controle. Er kan een
verlangen naar de drug ontstaan wanneer het geplande tijdstip van gebruik niet gehaald
wordt, maar dit is nog te overzien. Er zijn nog geen gevolgen voor het leven van de gebruiker.
, o De excessieve gebruiker.
Er zijn duidelijk gevolgen voor school, werk, relaties en gezondheid door het regelmatig en
vele gebruik. Ondanks de negatieve consequenties gaat de gebruiker door en is er een
verlangen naar drugs.
o De verslaafde gebruiker.
Er is een verlangen naar drugs en er kan geen weerstand geboden worden. Ondanks de
problemen gaat de gebruiker door. Het gebruik neemt meer tijd in beslag en gaat het dagelijks
leven overheersen.
De grote bloedsomloop: voorziet alle organen van zuurstof. De grote bloedsomloop loopt van het
hart naar de organen en weer terug naar het hart.
De kleine bloedsomloop: zorgt ervoor dat het bloed weer zuurstof opneemt. De kleine bloedsomloop
loopt van het hart naar de longen en weer terug.
Opname
Om de hersenen te kunnen bereiken, moeten drugs eerst in de bloedbaan komen. De snelheid
waarmee drugs de hersenen bereiken, bepaalt het verslavende effect. De snelheid hangt weer af van
waar de drugs terecht komen: eerst in de grote of meteen in de kleine bloedsomloop. Drugs kunnen
op verschillende manieren in het bloed komen:
o Eten, drinken of slikken.
De drugs komen via de mond, maag en darmen in het bloed. Na de darmen passeert het
bloed de lever, waar een deel van de drug afgebroken wordt. Na de lever gaat het bloed naar
het hart. Het hart pompt het bloed naar de longen en weer terug (kleine bloedsomloop). Pas
dan pompt het hart het bloed met de drugs naar alle organen, waaronder de hersenen (grote
bloedsomloop). De effecten bij eten, drinken of slikken komen meestal na 20-30 minuten op
gang.
o Roken/inhaleren.
De stoffen komen via de longblaasjes in het bloed terecht. De stoffen zitten dan meteen in de
kleine bloedsomloop en hoeven niet eerst de lever te passeren. Het hart pompt het bloed
vervolgens naar alle organen, waaronder de hersenen. De effecten bij roken/inhaleren kunnen
na 7-10 seconden optreden.
o Spuiten.
Drugs worden door het spuiten in een ander in de bloedbaan gebracht. Het is ook mogelijk om
in de spieren of direct onder de huid te spuiten. Vaak wordt de hele dosis ineens genomen,
waardoor er een intense flash optreedt (vergelijkbaar met orgasme). Het risico op een
overdosis wordt daardoor groter. Ook kunnen er allerlei onzuiverheden direct in de bloedbaan
gebracht worden. De drug gaat via de aders naar het hart, waar het bloed eerst de kleine
bloedsomloop doorloopt en daarna in de grote bloedsomloop terecht komt. De effecten bij
spuiten treden na 15-30 seconden op, bij het spuiten in de spier/onder de huid na 3-5
minuten.
o Snuiven.
De drugs (cocaïne) lost op in het neusslijmvlies, waarna het in de bloedbaan terecht komt.
Vervolgens gaat het bloed naar het hart, door de kleine bloedsomloop en naar de hersenen.
De effecten bij snuiven treden na enkele minuten op.
o Absorberen via de huid.
Drugs kunnen ook via de huid in het bloed terecht komen. Een voorbeeld hiervan zijn
nicotinepleisters. De effecten treden pas na lange tijd op, na zo’n 1-2 dagen.
Het bloed met drugs stroomt naar alle organen, waaronder de hersenen. De wanden van de
bloedvaten in de hersenen hebben als bescherming een dubbele cellaag. Zij laten alleen bepaalde
stoffen door. Virussen, bacteriën en allerlei giftige stoffen komen deze wand niet passeren. Dit
noemen we ook wel de bloed-hersenbarrière. Alcohol en drugs kunnen deze wand wél passeren.
Afbraak en uitscheiding
Vanuit de hersenen komen de drugs weer in het bloed terecht en worden vervolgens door de lever
afgebroken. Bij iedere stof gaat de afbraak anders, maar meestal wordt de drug afgebroken tot een