Hoorcollege aantekeningen Strafrecht 1
Week 1a – legaliteit en interpretatie; delictssoorten; structuur van strafbare feit;
art 350 Sv
Belangrijke delicten
-Mishandeling (art. 300 Sr) = Heeft geen bestanddelen in de wet. Vanuit de rechtspraak is
mishandeling het opzettelijk toebrengen van pijn en/of letsel zonder dat daartoe een
rechtvaardigingsgrond bestaat.
-Zware mishandeling (art. 302 lid 1 Sr) = Hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toebrengt, wordt, als schuldig aan zware mishandeling, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
-Zware mishandeling met de dood ten gevolge (art. 302 lid 1 jo. Lid 2 Sr) = Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
-Moord (art. 289 Sr) = Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan moord,
gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
-Doodslag (art. 287 Sr) = Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
-Diefstal (art. 310 Sr) = Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van
de vierde categorie.
Belangrijke vragen
Hier een voorbeeld van een zaak. Hier is een causaliteitsvraag, een vraag van oorzakelijk
verband. Is het wel de gedraging van de verdachte die tot de dood van het slachtoffer heeft
geleid? Is de dood wel toe te rekenen aan hem?
Er moet een causaal verband zijn tussen de gedraging en het intreden van de dood.
Daarnaast (niet per se deze casus) wat is het verschil tussen doodslag een moord? Wat is
daarbij het verschil zodra het ‘poging tot’ wordt?
Als je in dit geval kijkt naar moord/doodslag is de vraag of de verdachte in deze zaak opzet had
om haar te doden. Dat hij haar pijn wilde doen en ernstig letsel toe wilde brengen is evident.
Bronnen van het strafrecht
-Wetboek van Strafrecht (het materiële strafrecht, wat is strafbaar en welke straffen/sancties staan er op een bepaald strafbaar feit)
-Wetboek van Strafvordering (het formele strafrecht, de strafvordelijke-/procesrechtelijke regels, bijv. welke bevoegdheden heeft de
politie, wat moet er in een vonnis staan)
-Bijzondere wetten (bijv. de Wegenverkeerswet, Opiumwet, Wet wapens en munitie)
-Lagere regelgeving (bijv. AMvB’s, gemeentelijke verordeningen)
-Internationaal en Europees recht bijv. (EVRM zoals art. 6 en 7, EU-verdrag, EU-handvest, andere verdragen)
-Ongeschreven recht (bijv. afwezigheid van alle schuld)
Wetboek van Strafrecht
Eerste boek: algemene bepalingen
Titel I. Omvang van de werking van de strafwet: bijv. art. 1 lid 1 Sr (legaliteitsbeginsel)
Titel II. Poging en voorbereiding: bijv. art. 45 lid 1 Sr (poging)
Titel VIII. Verval van het recht tot strafvordering van de straf: bijv. art. 69 Sr
Titel IX. Betekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen: bijv. art. 82a Sr (een ander)
Slotbepaling: bijv. art. 91 Sr
Tweede boek: misdrijven
Titel V. Misdrijven tegen de openbare orde: bijv. art. 137c lid 1 Sr
Derde boek: overtredingen
Titel VI. Overtredingen betreffende de zeden: bijv. art. 453 Sr
Termen
-Strafbepaling: is wat er in het wetboek staat, een bepaling die zegt wat strafbaar is en welke straf daarop staat.
-Strafbaar feit/delict: is het feit wat bestraft kan worden.
-Delictsomschrijving: is de omschrijving van het strafbare feit/delict.
-Bestanddelen: zijn alle woorden en termen in een strafbepaling.
Bijzondere wet
Een voorbeeld van een bijzondere wet is de Wegenverkeerswet 1994. Hierin zijn de gedragsnorm en het strafbare feit/de strafbepaling
gescheiden.
Bijvoorbeeld art. 6 WVW: Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor…
Dit op zichzelf is geen strafbepaling. Het is een verbod, waarbij als je dit overtreed je wel degelijk een strafbaar feit pleegt. De
strafbepaling is in een ander artikel geregeld.
Zie art. 175 lid 1 WVW: Overtreding van artikel 6 wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een
ander wordt gedood;
b. …
Zie daarna art. 178 lid 1 WVW: De in de artikelen 175 en 176 strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
In bijzondere wetten kan het dus wat complexer zijn. Het wetboek van Sr kent geen verboden, alleen wat er kan gebeuren als je een
strafbaar feit pleegt.
,Het legaliteitsbeginsel
Zie art. 1 lid 1 Sr (zie ook 16 Gw): Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.
Ook art. 7 lid 1 eerste zin EVRM: Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal
of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. …
De achterliggende gedachte, ratio van dit beginsel is de rechtszekerheid. Je moet van tevoren kunnen weten dat bij een bepaalde
gedraging de overheid kan komen met bepaalde straffen.
In het legaliteitsbeginsel zitten subbeginselen:
-Een wettelijke strafbepaling
-Voorafgegane strafbepaling: verbod van terugwerkende kracht
-Voldoende duidelijke strafbepaling: lex certa
-Verbod van analogie, echter;
Extensief (en restrictief) interpreteren is toegestaan via de verschillende interpretatiemethoden. Analoog redeneren mag niet
(dat de rechter zich op het standpunt stelt dat een bepaalde, niet wettelijk geregelde kwestie zoveel lijkt op een kwestie waarin
de wet wel voorziet, dat die laatste regel ook van toepassing wordt verklaard op de niet-geregelde kwestie), maar het verschil
tussen de twee is soms lastig.
Soorten delicten en bestanddelen
Er is ten eerste een belangrijk onderscheid tussen opzetdelicten en culpose delicten (schulddelicten).
Hierbij zijn objectieve en subjectieve bestanddelen van belang.
Zie bijv. art. 287 Sr (doodslag): Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Opzet is hier een bestanddeel. Dit zal dan ook ten laste gelegd moeten worden en daarbij bewezen.
Het is een subjectief bestanddeel: het zegt iets over het handelende subject, over de geestesgesteldheid waarmee de dader handelt.
Er zijn ook objectieve bestanddelen: bestanddelen die je kunt vaststellen zonder te kijken naar de geestesgesteldheid. Hier is dat een ander
van het leven beroven.
Zie bijv. art. 307 Sr (dood door schuld): Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Schuld is onvoorzichtig handelen, dus zonder opzet. Het zegt iets over de geestesgesteldheid en is dus een subjectief bestanddeel.
De dood moet te wijten zijn aan de gedraging van de verdachte, wat hier een objectief bestanddeel is.
Zie bijv. art. 416 lid 1 Sr (opzetheling): Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, … terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen
van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
b. …
Zie bijv. art. 417bis Sr (schuldheling): Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar
of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, … terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen
van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
b. …
We kennen ook delicten zonder subjectieve bestanddelen, dit zijn overtredingen.
Zie bijv. art. 2 Opiumwet: Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. …
Dit verbod is daarbij strafbaar gesteld in art. 10 Opiumwet, lid 1: Hij die handelt in strijd met … wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
Lid 5: Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen overtredingen en misdrijven.
Delicten met ‘stilzwijgende’ bestanddelen
Stilzwijgende bestanddelen zijn bestanddelen die niet expliciet in de delictsomschrijving staan, maar er toch zijn.
Mishandeling is daar een voorbeeld van, art. 300 lid 1: Mishandeling wordt gestraft met…
Er staat hier niet duidelijk wat mishandeling nou is. Opzet is hier een stilzwijgend bestanddeel. De Hoge Raad zegt: mishandeling is het
opzettelijk toebrengen van pijn en/of letsel zonder dat daartoe een rechtvaardigingsgrond bestaat.
Mishandeling is dus een opzetdelict en zal bewezen moeten worden.
Door het gevolg gekwalificeerde delicten
Ook hierbij kun je mishandeling gebruiken. In art. 300 lid 2 staat: Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Hierbij komt de vraag naar boven wat het verschil is tussen art. 300 lid 1 jo. Lid 2 en art. 287 Sr (doodslag). Het verschil is dat bij
mishandeling met de dood ten gevolge de opzet tot de dood mist.
Het gevolg kwalificeert het delict en heeft een strafverzwarend effect.
De dood ten gevolge hebbend bij mishandeling is een geobjectiveerd bestanddeel: een bestanddeel waarop het subjectieve bestanddeel
(hier opzet) niet gericht hoeft te zijn.
, Zie bijv. art. 282 Sr (vrijheidsberoving), lid 1: Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Lid 2: Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
De vrijheidsberover hoeft geen opzet te hebben op de dood van de ander, maar hij krijgt de dood wel toegerekend en de strafmaat gaat
omhoog. Er moet wel een gevolg zijn tussen de gedraging en de dood.
Gemeengevaarlijke delicten
Dit zijn delicten waarbij iemand een gedraging verricht die een gemeen gevaar veroorzaakt. Gemeen is hier een algemeen gevaar, een
gevaar dat je niet onder controle hebt.
Zie bijv. art. 157 Sr (brandstichting): Hij die opzettelijk brand sticht, een ontploffing teweegbrengt of een overstroming veroorzaakt, wordt
gestraft:
1°. met gevangenisstraf …, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2°. met gevangenisstraf …, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
3°. met levenslange gevangenisstraf …, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge
heeft.
De dader hier hoeft geen opzet te hebben voor de dood van het slachtoffer, dit is geobjectiveerd. Bij moord moet de dader wel opzet
hebben. Op beiden delicten staat 30 jaar gevangenisstraf tot een levenslange gevangenisstraf, omdat hier de gedraging simpelweg zo
ernstig is. De brandstichting kan verschrikkelijke gevolgen hebben (zelfs meerdere doden).
Voorwaarden voor strafbaarheid: structuur van het strafbare feit en art. 350 Sv
Wat zijn in abstracto de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil iemand gestraft kunnen worden?
1. Iemand moet een gedraging verricht hebben (een handeling, soms een nalaten)
2. Die handeling moet aan bestanddelen van een delictsomschrijving beantwoorden uit een toepasselijke en verbindende strafbepaling (=
invloed legaliteitsbeginsel)
3. De gedraging moet wederrechtelijk zijn (dus geen rechtvaardigingsgrond, = element wederrechtelijkheid)
4. De gedraging moet aan de schuld te wijten zijn (dus geen schulduitsluitingsgrond, = element schuld/verwijtbaarheid)
Dit zijn de voorwaarden voor strafbaarheid, ze staan niet in de wet.
Art. 350 Sv, strafprocessueel beslissingsmodel: Indien het onderzoek in artikel 348 bedoeld, niet leidt tot toepassing van artikel 349, eerste
lid, beraadslaagt de rechtbank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag
of bewezen is dat het feit door den verdachte is begaan, en, zoo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert;
indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van den verdachte en
over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.
Deze bepaling richt zich tot de rechter. Dit zijn de vier materiële vragen:
1. Kan het ten laste gelegde feit bewezen worden?
2. Welk strafbaar feit levert het bewezenverklaarde feit op?
Dit is de kwalificatiebeslissing.
-Het feit beantwoordt aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving uit de strafbepaling
-die verbindend is (bijv. moet berusten op formele wet) en
-toepasselijk (bijv. voorafgaande wettelijke bepaling)
3. Is de dader strafbaar?
Is hij strafbaar, is er geen strafuitsluitingsgrond. Zo ja, hebben we
-rechtvaardigingsgrond (element wederrechtelijkheid)
-schulduitsluitingsgrond (element schuld)
4. Welke straf of maatregel moet worden opgelegd? Hiernaast staan de einduitspraken bij deze vragen.
De voorwaarden voor strafbaarheid vinden we terug in het strafprocessueel beslissingsmodel (de materiële vragen). De eerste twee
voorwaarden (een gedraging, die aan bestanddelen van de delictsomschrijving uit een toepasselijke en verbindende strafbepaling
beantwoordt) zien we ook bij de eerste twee materiële vragen (kan het ten laste gelegde feit bewezen worden en welk strafbaar feit levert
het bewezenverklaarde feit op).
Hier een voorbeeld. Eerst de vragen langs, het feit is te bewijzen. Maar het levert geen
strafbaar feit op omdat niet alle bestanddelen (hier wederrechtelijkheid) in de tenlastelegging
is opgenomen.
Als er een bestanddeel uit de delictsomschrijving niet wordt opgenomen in de tenlastelegging
is het misschien wel te bewijzen, maar levert het geen strafbaar feit op.
Nog een voorbeeld. Eerst de vragen langs, het feit is niet te bewijzen. Jan is de winkel nog niet
uit en zo kan niet bewezen worden dat hij de zak drop heeft ‘weggenomen’. Is wel juridische
kennis vereist, want wat valt onder wegnemen?