BESTUURLIJKE NETWERKEN EN INSTITUTIES
Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm – Daron Acemoglu, James Robinson
Hoofdstuk 1 – Zo vlak bij elkaar en toch zo verschillend
Lessen uit Jamestown: 1) Wat in het ene gebied werkt, hoeft in het andere gebied nog niet te
werken. 2) Een kolonie kan alleen economisch levensvatbaar zijn als er instituties worden gecreëerd
die de kolonisten stimuleren om te investeren en hard te werken.
De blijvende gevolgen van de manier waarop de koloniale samenlevingen waren georganiseerd en
van de institutionele erfenissen van deze samenlevingen zijn bepalend voor de hedendaagse
verschillen (vb. Nogales, een stad met een deel in de Verenigde Staten en een deel in Mexico).
We leven in een ongelijke wereld. Mensen in rijke landen zijn gezonder, leven langer en zijn veel
beter opgeleid. Daarnaast staat hun een heel scala aan voorzieningen en keuzes ter beschikking,
zaken waar mensen in arme landen alleen maar van kunnen dromen. Kenmerkend is ook dat rijke
mensen rege-ringen hebben die mensen niet naar willekeur arresteren of lastigvallen, integendeel,
de regeringen verlenen diensten. Opvallend is ook dat de burgers hun stem kunnen uitbrengen in
verkiezingen en een zekere stem hebben in de politieke koers van het land.
Elke maatschappij functioneert met een aantal economische en politieke regels die door de staat en
de burgers gezamenlijk worden opgesteld en gehandhaafd. De economische instituties geven vorm
aan economische prikkels: de motivatie om onderwijs te volgen, om te sparen en te investeren, om
te innoveren en nieuwe technologieën toe te passen, etc. Het is het politieke proces dat de
economische instituties van een samenleving bepaalt, en het zijn de politieke instituties die bepalen
hoe dit precies werkt. Door hun invloed op het gedrag en de prikkels in het dagelijks leven, bepalen
instituties het succes of het mislukken van naties. Tot slot zorgen politieke instituties voor stabiliteit
en continuïteit.
Hoofdstuk 2 – Theorieën die niet werken
De bovenste en onderste landen op een lijst met de armste en rijkste landen zou niet veel verschillen
met jaren geleden. Er bestaat vb. een hardnekkige kloof tussen de rijke en arme landen binnen
Latijns-Amerika. De olielanden in de top zouden meteen een stuk zakken als de olieprijs omlaag zou
gaan. Hoewel de patronen hardnekkig zijn, zijn ze niet onveranderlijk: 1) De huidige ongelijkheid is
pas aan het einde van de 18 e eeuw ontstaan (industriële revolutie). 2) Veel landen hebben tientallen
jaren van snelle groei gekend en maakten vervolgens een terugval door.
Er zijn verschillende theorieën die deze verschillen problemen te verklaren.
1) Geografische verschillen: warme landen zijn arm. De moderne versie van deze visie
benadrukt niet zozeer de directe effecten van het klimaat op de fysieke of geestelijke
inspanningen.
a. Tropische ziekten (vb. malaria) hebben zeer nadelige gevolgen voor de gezondheid en
daardoor voor de arbeidsproductiviteit. Tropische ziekten veroorzaken veel leed en
hoge kindersterfte, maar zijn niet de oorzaak van armoede. Ziekte is grotendeels een
gevolg van armoede en van het feit dat regeringen niet in staat of bereid zijn de
nood-zakelijke volksgezondheidsmaatregelen te nemen om ze uit te roeien.
b. Op tropische bodems is geen productieve landbouw mogelijk. De belangrijkste reden
waarom de landbouwproductiviteit (landbouwproductie / hectare) in arme landen zo
laag is, heeft weinig te maken met de bodemkwaliteit. Het is veeleer het gevolg van
de structuur van het grondbezit en van de manier waarop landbouwers door de
rege-ring en de instituties van hun land worden gestimuleerd.
1
, c. Verschillen in de beschikbare dier- en plantensoorten leiden tot verschillen in de
intensi-teit van landbouw en daardoor tot verschillen in technologische ontwikkeling
en wel-vaart op de verschillende continenten (Diamond). Domesticeerbare dieren
maakten het voor jagers-verzamelaars interessant om over te gaan op de agrarische
levensstijl. De bevolkingsdichtheid neemt dan toe, waardoor arbeidsspecialisatie,
handel, verste-delijking en politieke ontwikkeling mogelijk wordt. In agrarische
samenlevingen von-den technologische innovaties veel sneller plaats dan in andere
werelddelen. Dit lijkt plausibel, maar het kan de ongelijkheid in de moderne wereld
niet verklaren. De onge-lijkheid in de huidige wereld is grotendeels het gevolg van de
ongelijke verspreiding en toepassing van technieken en technologieën.
2) Culturele verschillen: Max Weber betoogde vb. dat de protestantse ethiek de opkomst van
de moderne industriële samenleving in West-Europa bevorderde. De culturele hypothese is
wel en niet nuttig voor een beter begrip van ongelijkheid. Wel, in de zin dat sociale normen
belang-rijk en soms moeilijk te veranderen zijn; ook houden ze soms institutionele verschillen
in stand. Niet, omdat de aspecten van cultuur die vaak benadrukt worden (religie, nationale
normen en waarden) niet van belang zijn om te begrijpen hoe de situatie is ontstaan en
waarom ongelijk-heid in de wereld voortduurt. Andere aspecten, zoals de mate van
onderling vertrouwen of samenwerking, zijn wel belangrijk, maar zijn vooral een uitvloeisel
van de instituties, geen op zichzelf staande oorzaak. Cultuurverschillen zijn dus niet een
oorzaak, maar eerder een gevolg.
3) Onwetendheid (vaak gebruikt in economie): stelt dat er wereldwijde ongelijkheid is, omdat
we niet weten hoe we arme landen welvarend moeten maken. De hierop gebaseerde eerste
stel-ling van de welvaartseconomie, beschrijft de omstandigheden waaronder de toewijzing
van middelen in een markteconomie vanuit economisch oogpunt sociaal wenselijk is.
Marktecono-mie is een abstracte term voor de situatie waarin alle personen en bedrijven
vrijelijk diensten/ producten die zij wensen kunnen produceren, kopen en verkopen.
Wanneer deze omstandig-heden ontbreken is er sprake van marktfalen. Dit vormt de basis
voor de theorie over ongelijk-heid, want hoe minder er tegen marktfalen wordt gedaan, des
te slechter zal het een land ver-gaan. Arme landen zijn dus arm, omdat de markten er op
grote schaal falen en economen/ beleidsmakers niet weten wat daaraan gedaan moet
worden. In het verleden hebben zij ver-keerde adviezen gevolgd. Deze theorie verschilt van
de voorgaande, omdat het impliciet ook meteen een ‘oplossing’ geeft voor het
armoedeprobleem: als ontwetendheid de oorzaak is, dan kunnen goed onderrichte en
geïnformeerde beleidsmakers ons eruit helpen.
Om ongelijkheid in de wereld te begrijpen, moeten we begrijpen waarom sommige samenlevingen
zeer inefficiënt en op sociaal gebied slecht georganiseerd zijn. Soms weten dergelijke landen toch
efficiënte instituties op te bouwen en welvaart te creëren, maar dat is zeldzaam. Van oudsher heeft
de economie de politiek genegeerd, maar politiek inzicht is van cruciaal belang voor de verklaring.
Hoofdstuk 3 – Het creëren van welvaart en armoede
Het economisch succes van landen verschilt doordat hun instituties verschillen (de regels die invloed
hebben op de werking van de economie en de prikkels die mensen motiveren). Inclusieve
economische instituties (vb. de VS) bevorderen dat mensen overeenkomstig hun talenten en
vaardigheden deelne-men aan economische activiteiten en hun eigen keuzes maken. Economische
instituties zijn inclusief als er sprake is van bescherming van privé-eigendom, een onpartijdig
rechtssysteem en publieke dien-sten die mensen gelijke kansen geven. Ook moeten nieuwe
bedrijven zich op de markt kunnen begeven en moeten mensen hun eigen loopbaan kunnen kiezen.
Inclusieve economische instituties hebben de staat nodig en maken er gebruik van. Extractieve
2