OVC Literatuur
Tekst analyse Hoofdstuk 1:
Functionele analyse= richt zich op de doelgroep en de doelen van een tekst & op de afstemming van
de inhoud van de tekst daarop. 4 stappen:
1. Onderwerp, zender, doelgroep en organisatiedoel vaststellen
Zender: schrijver van de tekst
Doelgroep: voor welke lezers de tekst bedoeld is
Organisatiedoel: wat de zender uiteindelijk voor zichzelf wil bereiken met de tekst
Aangesproken lezer (geïmpliceerde lezer): specifieke groep waar de tekst zich op richt (op
basis van tekst, niet context)
2. Communicatieve & consecutieve doelen vaststellen
Communicatieve doelen: effecten die de tekst teweeg moet brengen in het hoofd van de
lezer-> cognitieve effecten. 6 soorten:
a. Informeren: lezer kennis verschaffen over bepaald onderwerp
b. Overtuigen: zender wil invloed uitoefenen op de opvattingen en overtuigingen van
de ontvanger (beliefs)
c. Opiniëren: de doelgroep ‘tot nadenken te stemmen’-> minder ver als overtuigen
d. Instrueren: doelgroep in staat stellen om bepaalde handelingen/taken uit te voeren
e. Activeren: gedragsintenties van de doelgroep beïnvloeden
f. Emotioneren: de gevoelens van de ontvanger beïnvloeden (affectief effect)-> vaak
gerealiseerd door teksthandelingen die niet in de categorie emotionerend vallen.
Bijna alle teksten zijn multifunctioneel-> meerdere communicatieve doelen-> e r zit een
hiërarchie in de doelen-> de een ondersteund de ander-> in communicatieve doelenboom
Consecutieve doel= zender wil dat lezers bepaald gedraag gaan vertonen (niet altijd verband
tussen communicatieve doel en consecutieve doel-> volgen elkaar niet vanzelfsp reken d op)
3. Teksthandelingen vaststellen
Eerst stel je de onderdelen van de tekst vast-> met volgende criteria:
- Visuele criteria (titels, nummers, witregels, lettertypes, lettergrootte etc.)
- Inhoudelijke criteria (één onderwerp, één vraag, één communicatief doel)
- Talige criteria (aankondigende zinnen (bv. daarna) en signaalwoorden (hierdoor))
Teksthandelingen kunnen beschreven worden in de vorm van teksthandelingsww’en:
Informerende: algemene kennis beïnvloeden (bv. beschrijven, verslag doen)
Instructieve: handelingskennis, weten hoe (bv. instrueren, uitleggen)
Persuasief en opiniërende: beïnvloeden opvattingen (bv. argumenteren,
veroordelen, aanprijzen)
Activerende: beïnvloeden gedragsintenties (bv. verzoeken, aanbevelen, voorstellen)
Emotionerende: beïnvloeden van gevoelens (bv. complimenteren, spijt betuigen)
Commissieve: verplichting aan gaan (bv. beloven of afspreken)
Bepalende: bindende uitspraken (bv. ontslaan, vrede sluiten, bekeuring opleggen)
4. Beoordeling van de tekst
Inschatten van de kans dat de gestelde doelen bereikt zullen worden-> suggesties doen voor
aanpassingen aan de tekst.
Taalhandelingstheorie (Austien & Searle): met elke taaluiting wordt een handeling ve rricht.
Teksthandelingen= handelingen die met een uiting worden verricht. 3 niveau’s:
1. Locutie= je produceert een betekenisvolle uiting (bv. ik zou oppassen), dit doe je met
taalhandelingswerkwoorden (bv. feliciteren, beloven)
2. Illocutionaire strekking= je doet iets met de uiting (bv. waarschuwen)
3. Perlocutionaire strekking= wat je wilt bereiken bij anderen, iets bereiken bij anderen (bv.
alarmeren)
Directe taalhandeling: de strekking van de uiting is direct duidelijk (bv. Kan je het raam dicht doen?)
, Indirecte taalhandeling: de strekking van de uiting is niet direct duidelijk (bv. Het is koud hier)
Wright (1980): kwaliteit van een tekst hangt af van de functie van een tekst-> kan om
begrijpelijkheid, overtuigingskracht of bruikbaarheid gaan. Eerst functie van tekst on de rzoeken->
m.b.v. functionele analyse. -> Onderzoek voor t eerst gedaan door Lentz en Pander Maat: je moet
eerst de context van een tekst goed bestuderen & functionele analyse moet leiden tot voldoende
info om een tekst te kunnen verbeteren.
Context= alles wat je niet direct uit de tekst haalt; wereldkennis, genrekennis, kennis over
verschijningsplaats van de tekst, informatie van schrijver/achterliggende o rganisatie
Studievragen:
- Waarom wordt vanuit communicatiekundig opzicht belang gehecht aan het on de rschei d tussen
communicatieve en consecutieve doelen?
Op het één heb je invloed, op het ander niet (uitleg: p. 17)
- Waarom is het van belang om bij twee hoofddoelen en/of bij twee doelgroepen verschillen de
doelenbomen te maken?
Verschillende hoofddoelen/doelgroepen hebben ook verschillende subdoelen (voorbeelden: pp. 14-
15)
- Waarom is het belangrijk om consecutieve doelen te kwantificeren, zoals op blz. 18?
Concreet en controleerbaar
- Waarom is het belangrijk om teksthandelingen en communicatieve doelen van elkaar te scheiden?
Door ze vervolgens aan elkaar te koppelen, zie je waar een tekst mogelijk niet optimaal is (uitleg: pp.
24-26)
Tekstanalyse Hoofdstuk 2:
Coherentie= wanneer zinnen/tekstonderdelen onderlinge samenhang vertonen-> manie r waa rom
lezers de tekst verwerken waarbij Valt op 2 manieren te onderzoeken:
1. Referentiële coherentieanalyse= woorden die verwijzen naar eerdere tekst -> verwijzingen
tussen zinnen en interpretatieproblemen die daarbij komen kijken als er niet goed verwezen
wordt
a. Afhankelijke verwijzingen= pers. Vnw. (hij,zij), aanwijzend vnw. (dat, deze) of bepaald
lidwoord (de,het)-> valt niet te begrijpen zonder context
b. Onafhankelijke verwijzingen= betekenisvolle woorden die verwijzen naar andere woorden
in de tekst maar die je wel op zichzelf kunt interpreteren (bv. bloemen als ve rwijzing voo r
tulpen). Lexicale verwijzingen (maandag-dinsdag) of collocationeel lexicale verwijzingen
(film-acteur, ober-rekening) -> woorden die met hetzelfde concept te maken hebben maa r
niet in t woordenboek staan.
2. Relationele coherentieanalyse: betekenisrelatie
a. Causale relaties (oorzaak-gevolg, middel-doel, voorwaarde-gevolg, probleem-oplossing,
standpunt-argument)
b. Additieve relaties (opsomming en tegenstelling, voorbeeld, parafrase/samenvatting,
proces, extra informatie)-> relatie met elkaar maar geen causaal verband
Word in een tekst vaak duidelijk gemaakt door coherentiemarkeerders: voegwoorden (bv.
maar) of woorden zoals omdat, hoewel, toen etc. Worden niet altijd duidelijk gemaakt d.m.v.
een markeerder-> bv. bij middel-doelrelatie. Markeerders worden gebruikt zodat de lezer sneller
verbanden kan zien.
Coherentieanalyse= inventariseren, beoordelen van referentiële verwijzingen & relationele
verbanden