Samenvatting van de volgende analyses: functionele analyse,
genreanalyse en coherentieanalyse
SNR: 2062444
Instelling: Universiteit van Tilburg
Vak: Tekstanalyse (822127-B-6)
Jaar: 2023
,Inhoud
Functionele analyse................................................................................................................................ 1
Genreanalyse......................................................................................................................................... 5
Coherentieanalyse................................................................................................................................ 14
FUNCTIONELE ANALYSE
1
,De functionele analyse (FA)
• De functionele analyse richt zich in eerste instantie op de tekst zelf, maar kijkt ook naar de context
waarin de tekst tot stand is gekomen en waarin de tekst functioneert (blik op context).
• Richt zich op de doelgroep, tekstdoel(en) en op de afstemming van de inhoud van de tekst daarop
• Door een FA uit te voeren kun je inzicht krijgen in de doelen die de schrijver met de tekst probeert
te bereiken. Ook kun je een voorspelling doen over de vraag of deze doelen als dan niet bereikt
zullen worden. De analyse richt op de doelgroep(en) en de doelen van een tekst en vervolgens op
de afstemming van de inhoud van de tekst daarop.
• Het communicatieve doel dat een tekst probeert te bereiken, moet duidelijk zijn.
• Een (goede) tekst moet samenhang vertonen. Dit vindt plaats op twee manieren:
o Referentiele coherentie: verbanden tussen de referenten in een tekst
o Relationele coherentie: verbanden tussen de zinnen in een tekst
Een belangrijk fundament in de FA is de taalhandelingstheorie van Austin en Searle. Volgens deze
theorie wordt met iedere uiting een handeling verricht. Er worden drie soorten taalhandelingen
onderscheden van elkaar:
1. Locutie: produceren van woorden met een bepaalde betekenis (de fysieke handeling of uiting zelf
met zijn letterlijke betekenis, kan ook de opgeschreven zin zijn)
2. Illocutie: de sprekersintentie (wat is het doel van de spreker, de verborgen taalhandeling zelf die
in de locutie ligt besloten)
3. Perlocutie: effect op de ontvanger van de taalhandeling (doel en het gevolg). Perlocutie is
afhankelijk van de context
Voorbeeld: de uiting van een docent in de gang aan een leerling die in de weg staat: ‘Mag ik er
even langs?’
1. Locutie: de uiting, namelijk de vraag ‘Mag ik er even langs?’
2. Illocutie: wat ligt er in de uiting besloten, een verzoek (het verzoek aan de leerling om aan de kant
te gaan)
3. Perlocutie: de gehoopte uitkomst van de uiting, namelijk dat de leerling ook daadwerkelijk aan de
kant gaat.
Let op! Dit gaat over een impliciete/indirecte taalhandeling. Dat er een taaldaad verricht wordt,
is dan niet aan de vorm van de uiting te zien, maar moet worden afgeleid uit de context. Een
impliciete taalhandeling is, met andere woorden, een uiting die een andere lading heeft dan de
letterlijke betekenis. Een directe uiting zou zijn: ‘Ga even aan de kant, alsjeblieft.’
Soms lukt het niet om met impliciete taaldaden iemand zover te krijgen dat hij doet wat je van
hem verwacht. De taalhandeling kan dan expliciet worden gemaakt. De illocutie vervangt dan
de locutie (door een taalhandelingswerkwoord te gebruiken) én de perlocutie (door duidelijk te
zeggen wat je precies wilt bereiken).
De Taalhandelingstheorie heeft twee beperkingen:
1. De theorie richt zich voornamelijk op gesproken taal.
2. De theorie beperkt zich tot de analyse van afzonderlijke taaluitingen en niet op complete teksten.
De functionele analyse richt zich wél op volledige teksten
De functionele analyse in vier stappen:
2
, 1. Vaststellen: wat is het onderwerp, wie is de zender, wat is de doelgroep en wat is het
organisatiedoel?
Bepaling Onderwerp: waar de tekst over gaat
Zender: schrijver (soms weet je niet wie de exacte schrijver is, omdat er een team aan de tekst
heeft gewerkt, dan spreek je van een ‘organisatiedoel’ (opdracht van de organisatie)
Doelgroep: voor wie de tekst is bedoeld > geïmpliceerde lezer/reader persona
Bepaal de organisatiedoel(en) Organisatiedoel is dat wat de zender wil bereiken met de tekst >
reclame van Oatley: d.m.v. een advertentie de omzet vergroten.
2. Bepalen: wat is/zijn de communicatieve doel/-en/consecutieve doelen?
Kunnen deze communicatieve doelen leiden tot een gedragsverandering bij de lezer van de tekst
(=consecutief doel)?
Communicatieve doelen zijn doelen waarmee je cognitieveranderingen wil bereiken bij de
doelgroep ten aanzien van een bepaald onderwerp + effecten die de tekst teweeg moeten
brengen in het hoofd van de lezer
Je beschrijft wat de doelgroep (hopelijk) kan, weet, vindt, gelooft, of voelt na het lezen van een
tekst. De omschrijving van een communicatief doel bestaat uit drie elementen: de doelgroep, de
cognitie en het onderwerp van de cognitie.
Er zijn verschillende tekstdoelen, want iedere tekst heeft een bepaald doel. Dit doel kun je op
drie manieren onderscheiden van elkaar:
I. Het communicatieve doel: bedoeld om cognities te veranderen de tekst moet een bepaald
effect teweegbrengen in het hoofd van de lezer.
o De meeste teksten hebben meerdere functies en vaak dus ook meerdere communicatieve
doelen (multifunctioneel). Deze doelen zijn vaak opgesteld in de vorm van: ‘de doelgroep +
soort cognitie + onderwerp van de cognitie.
o Alle communicatieve doelen worden samen weergegeven in een doelenschema
Informeren (de doelgroep weet dat)
Overtuigen ( feiten: de doelgroep gelooft/ meningen: de doelgroep vindt dat)
Opiniëren ( de doelgroep heeft een mening over)
Instrueren (de doelgroep is in staat om)
Activeren (de doelgroep is van plan om)
Emotioneren (de doelgroep voelt)
II. Consecutief doel: het gedrag van de doelgroep komt voort uit de veranderde cognities de
lezers worden aangezet tot bepaald gedrag: het gedrag dat de lezer moet gaan vertonen;
beschreven in termen van gedrag > de lezer koopt de havermelk
III. Organisatiedoel: het streven van de schrijver: de achterliggende gedachte van een tekst
(hoofdgedachte)
3. Functie van de onderdelen identificeren: wat zijn de teksthandelingen?
Vraag: welke teksthandelingen worden er verricht in elk onderdeel van de tekst?
i. Een tekstonderdeel kan vastgesteld worden op basis van verschillende criteria, namelijk
de visuele criteria (hoofdstukken, paragrafen die te herkennen zijn aan titels en
nummers, tekstonderdelen gescheiden door witregels, lettergroottes, -types en
kleur, regelindeling, leestekens), inhoudelijke criteria (onderwerpen) en talige
criteria (titels, kopjes, aankondigende zinnen en signaalwoorden)
ii. Tekst > paragrafen > subparagrafen > secties > alinea’s > zinnen
In hoeverre dragen de teksthandelingen bij aan het halen van de communicatieve doelen?
3