Arresten
Week 1:
Bekend veronderstelde jurisprudentie
- HR 19 februari 1985, NJ 1985/633 (Aanmerkelijke kans)
- HR 15 oktober 1996, NJ 1997/199 (Porsche), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 25 maart 2003, NJ 2003/552 (HIV I), m.nt. Y. Buruma
Jurisprudentie
- HR 19 februari 1963, NJ 1963/512 (Verpleegster), m.nt. B.V.A.R. Roeling
- HR 1 juni 2004, NJ 2005/252 (Blackout), m.nt. G. Knigge
- HR 17 januari 2006, NJ 2006/303 (Overstekend kind), m.nt. Y. Buruma
- HR 5 november 2013, NJ 2014/157 (Voorbedachte raad II), m.nt. B.F. Keulen
- HR 11 november 2014, NJ 2015/96 (Opzet), m.nt. B.F. Keulen
- HR 29 mei 2018, NJ 2019/103 (Aanmerkelijke kans II), m.nt. H.D. Wolswijk
- HR 28 mei 2019, NJ 2019/359 (Vinkeveense Plassen), m.nt. W.H. Vellinga (Canvas)
- HR 2 februari 2021, NJ 2021/90 (Handrem), m.nt. W.H. Vellinga (Canvas)
Onderwerpen:
- Culpa
- Roekeloosheid
- Opzet
- Voorbedachte raad
Week 2:
Jurisprudentie
- HR 13 januari 1970, NJ 1970/144 (Etalageruit)
- HR 12 september 1978, NJ 1979/60 (Letale longembolie), m.nt. Th.W. van Veen
- HR 23 december 1980, NJ 1981/534 (Aortaperforatie), m.nt. G.E. Mulder
- HR 7 mei 1985, NJ 1985/821 (Haarlemse doodslag), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 12 november 1985, NJ 1986/782 (Hevige emoties), m.nt. A.L. Melai
- HR 25 juni 1996, NJ 1997/563 (Niet-behandelde longinfectie), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 30 september 2003, NJ 2005/69 (Shaken baby), m.nt. G. Knigge
- HR 13 juni 2006, NJ 2007/48 (Bloedvergiftiging), m.nt. Y. Buruma
- HR 27 maart 2012, NJ 2012/301 (Groninger HIV), m.nt. N. Keijzer
- HR 14 oktober 2014, NJ 2015/5 (Nekklem), m.nt. N. Keijzer
Onderwerpen:
- Causaliteit
- Klassieke causaliteitstheorieën
Week 3:
Jurisprudentie
- HR 24 oktober 1978, NJ 1979/52 (Uitzendbureau Cito), m.nt. Th.W. van Veen
- HR 8 september 1987, NJ 1988/612 (Grenswisselkantoor), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 25 oktober 1988, NJ 1989/456 (m.s. Canopus), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 8 december 1992, NJ 1993/321 (Videodozen)
- HR 19 december 2006, NJ 2007/29 (Kopje onder)
- HR 20 februari 2007, NJ 2007/659 (Samir A.)
- HR 3 maart 2009, NJ 2009/236 (Remkabel), m.nt. N. Keijzer
1
, - HR 28 januari 2014, NJ 2014/107 (Misdadig doel)
- HR 6 december 2016, NJ 2017/198 (Steken in de buik), m.nt. N. Rozemond
- HR 30 maart 2021, NJ 2021/228 (Helikopter), m.nt. A.J. Machielse (Canvas)
Onderwerpen:
- Poging
- Voorbereiding
- Vrijwillige terugtred
- Objectieve en subjectieve pogingsleer
Week 4:
Jurisprudentie
- HR 17 november 1981, NJ 1983/84 (Containerdiefstal), m.nt. Th. W. van Veen
- HR 12 december 2000, NJ 2002/516 (Honden Peter), m.nt. G. Knigge
- HR 8 mei 2001, NJ 2001/480 (Bacchus)
- HR 22 december 2009, NJ 2010/193 (Vlinderbom), m.nt. P.A.M. Mevis
- HR 22 maart 2011, NJ 2011/342 (Geef het mes!), m.nt. T.M. Schalken
- HR 17 december 2013, NJ 2014/514 (Nijmeegse scooter), m.nt. P.A.M. Mevis
- HR 2 december 2014, NJ 2015/390 (Overzichtsarrest medeplegen), m.nt. P.A.M.
Mevis
- HR 28 november 2017, NJ 2018/310 (Zwijgen en medeplegen), m.nt. H.D. Wolswijk
- HR 13 oktober 2020, NJ 2021/30 (Enschedese Voogdijmoord), m.nt. J.M. Reijntjes
(Canvas)
Onderwerpen:
- Deelneming; medeplichtigheid, medeplegen
- Fysiek pleger, doen pleger, uitlokker
- Aansprakelijkheid deelnemer bij uiteenlopend opzet
Week 5:
Jurisprudentie
- HR 23 februari 1954, NJ 1954/378 (IJzerdraad), m.nt. B.V.A.R. Roeling
- HR 25 januari 1994, NJ 1994/598 (Vliegbasis Volkel), m.nt. G.J.M. Corstens
- HR 6 januari 1998, NJ 1998/367 (Pikmeer II), m.nt. J. de Hullu
- HR 21 oktober 2003, AB 2004/310 (Drijfmest), m.nt. O.J.D.M.L. Jansen
- HR 26 april 2016, NJ 2016/375 (Overzichtsarrest feitelijk leidinggeven), m.nt. H.D.
Wolswijk
Onderwerpen:
- Daderschap van rechtspersonen
- Feitelijke leidinggeven
- Publiekrechtelijk/ privaatrechtelijke rechtspersoon; centrale en decentrale
overheidslichamen
Week 6:
Bekend veronderstelde jurisprudentie
- HR 14 februari 1916, NJ 1916/681 (Melk en water)
- HR 15 oktober 1923, NJ 1923/1329 (Opticien)
- HR 20 februari 1933, NJ 1933/918 (Veearts), m.nt. B.M. Taverne
- HR 23 oktober 1984, NJ 1986/56 (Bijlmer noodweer), m.nt. N. Keijzer
2
,Jurisprudentie
- HR 22 november 1949, NJ 1950/180 (Motorpapieren), m.nt. B.V.A.R. Roeling
- HR 9 juni 1981, NJ 1983/412 (Culpa in causa), m.nt. Th.W.van Veen
- HR 13 juni 1989, NJ 1990/48 (In de steek gelaten vrouw), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 24 oktober 1989, NJ 1990/353 (Gezochte confrontatie), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 1 juni 2004, NJ 2005/252 (Blackout)
- HR 28 maart 2006, NJ 2006/509 (De niet betaalde taxirit), m.nt. Y. Buruma
- HR 13 juni 2006, NJ 2006/343 (Koevoet)
- HR 22 maart 2016, NJ 2016/316 (Overzichtsarrest noodweer(exces)), m.nt. N.
Rozemond
Onderwerpen:
- Strafuitsluitingsgronden; rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgronden
- Culpa in causa
Week 7:
Jurisprudentie
- HR 29 november 2005, NJ 2006/176 (Rekensom)
- HR 1 februari 2011, NJ 2011/394 (Ne bis in idem), m.nt. Y. Buruma
- HR 19 februari 2013, NJ 2013/436 (Ratio art. 63 Sr), m.nt. N. Keijzer (Canvas)
- HR 20 juni 2017, NJ 2019/111 (Overzichtsarrest samenloop), m.nt. P.A.M. Mevis
Onderwerpen:
- Meerdaadse samenloop
- Eendaadse samenloop
- Ne bis idem
- Voortgezette handeling
- De regeling van samenloop van strafbare feiten toepassen op een casus en het
strafmaximum hierbij berekenen
WEEK 1:
Bekend veronderstelde jurisprudentie
- HR 19 februari 1985, NJ 1985/633 (Aanmerkelijke kans)
- HR 15 oktober 1996, NJ 1997/199 (Porsche), m.nt. A.C. ‘t Hart
- HR 25 maart 2003, NJ 2003/552 (HIV I), m.nt. Y. Buruma
Jurisprudentie
- HR 19 februari 1963, NJ 1963/512 (Verpleegster), m.nt. B.V.A.R. Roeling
➔ Garantenstellung is een juridische term waarmee wordt aangeduid dat er een
grotere verantwoordelijkheid rust op een persoon met een bijzondere
kwaliteit.
Essentie
Dit arrest staat in het teken van de zogenaamde Garantenstellung. Een verpleegster hield
een flesje met de verkeerde vloeistof voor aan een andere verpleegster, die daarmee een
injectiespuit vulde. Vervolgens diende de chirurg de vloeistof aan de patiënt toe. De patiënt
3
, overleed ten gevolge van toediening van een overdosis van de verkeerde vloeistof. Aan de
verpleegster wordt dood door schuld ten laste gelegd.
Rechtsregel
De Hoge Raad heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen, gelet met name op de opleiding van
de verdachte (de Garantenstellung), de aard van de werkzaamheden die door haar werden
verricht met het oog op verdoving ter gelegenheid van een operatieve ingreep, alsmede haar
wetenschap omtrent het vertrouwen dat in haar moest worden gesteld en omtrent het
ontbreken van controle door de andere zuster en door de chirurg, kunnen afleiden dat
verdachte aanmerkelijk is te kort geschoten voor wat betreft de op haar rustende verplichting
om de nodige oplettendheid te betrachten en dat de handelswijze van de verdachte mitsdien
getuigt van een min of meer grove mate van onoplettendheid, welke schuld oplevert in de
zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Vervolgens draait het om de vraag of aan de verdachte een verwijt kon worden gemaakt van
het aanreiken van een verkeerd flesje. De rechter ging de kwaliteit van de oplettendheid
nader bepalen, die rechtens in verband met de functie en de omstandigheden mocht worden
geëist (de Garantenstellung).
Het gaat hier dus om de schending van de bijzondere plichten van oplettendheid en
zorgvuldigheid, die samenhangen met het beroep en het werk. Schending van deze plichten
is strafrechtelijk van belang als daaruit desastreuze gevolgen zijn voortgevloeid. De Hoge
Raad verwerpt het beroep en oordeelt dat van een opgeleide operatiezuster als verdachte
gezien de aan haar bekende risico’s, te allen tijde voldoende zorgvuldigheid verwacht kan
en moet worden en dat het niet voldoen aan deze elementaire eis haar in het algemeen als
grove schuld moet worden aangerekend.
- HR 1 juni 2004, NJ 2005/252 (Blackout), m.nt. G. Knigge
Essentie
Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn
voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. Daarvoor zijn
verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en
de omstandigheden waaronder die is begaan. Er kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen
van verkeersgedrag dat in strijd is met (een) wettelijke gedragsregel(s) in het verkeer
worden afgeleid dat sprake is van schuld. In casu is de bewezenverklaring niet goed
gemotiveerd.
- HR 17 januari 2006, NJ 2006/303 (Overstekend kind), m.nt. Y. Buruma
Feiten: Verdachte rijdt kind dood door met zijn bus de kruising op te rijden zonder zich te
vergewissen dat een met de fiets overstekend kind de weg al volledig was overgestoken.
Kind was met de fiets gevallen en wordt door hem overreden.
Aanmerkelijk onvoorzichtig
- Geen voorrang verlenen aan overstekend kind
Vermijdbaar
4