Samenvatting gs H3
H3: De Sovjet-Unie
3.1 Oriëntatie
1 mei: Dag van de Arbeid, feestdag van de socialistische en communistische arbeidersbeweging.
Vanaf 1890 werd door arbeiders in heel Europa gestreden voor een 8-urige werkdag.
3.2 De Russische Revolutie
Intro
Van Rodzianko, voorzitter volksvertegenwoordiging, aan de tsaar:
De hoofdstad is een chaos, de ontevredenheid neemt toe: er waren schoten. Er moet een nieuwe
regering komen. De volgende dag wordt het erger, de maatregelen moeten genomen worden.
Rusland vóór 1917
Sinds 1613 werd het Russische keizerrijk bestuurd door tsaren (keizers) uit de familie Romanov. Ze
reageerden als alleenheersers en zeiden dat hun macht van God kwam. In de 19e eeuw was Rusland
vooral agrarisch en was er weinig moderne industrie. Er waren weinig steden en er was een kleine
middenklasse. Veel van de landbouwgrond was eigendom van een kleine groep adellijke
grootgrondbezitters, die hun land lieten bewerken door hardwerkende boeren. De boeren waren
goedkoop en de adel had geen belang bij modernisering vd landbouw.
Aan het einde vd 19e eeuw kwam de industriële revolutie op gang. Een klein deel vd boeren trok
naar de industriegebieden voor werk, maar dat verbeterde hun situatie nauwelijks: de
arbeidsomstandigheden bleven slecht.
De onvrede over het feit dat de tsaar alleen heerste groeide. Liberale burgers wilden grondrechten
en meer inspraak voor rijke burgers. Anderen waren aanhangers van Karl Marx (1818-1883), de
grondlegger van het socialisme die ervan overtuigd was dat het kapitalisme tot meer ongelijkheid
zou leiden. Het zou een kleine groep, die geld, grondstoffen en bedrijven bezat, steeds rijker maken
en de grote massa arbeiders armer maken. Volgens Marx zou de arbeidersklasse steeds proberen
haar situatie te verbeteren (klassenstrijd). Uiteindelijk zou de arbeidersklasse in een spontane
revolutie de macht grijpen; de arbeiders bouwen dan een communistische staat op, waarin iedereen
evenveel macht en bezit zou hebben. Aangezien er in Rusland nauwelijks arbeiders waren, paste
Lenin (communist) de leer van Marx aan. Hij vond dat de revolutie in Rusland uitgevoerd kon worden
door een strak georganiseerde partij, waarvan de leden als een soort beroepsrevolutionairen de
revolutie aanjaagden. De aanhangers van Lenin: bolsjewieken.
Sociaaldemocraten waren het ook eens met de theorie van Marx, maar eisten algemeen kiesrecht
en wilden veranderingen in de SU. De geheime politie vd tsaar bestreed de aanhangers van al deze
groepen.
In 1904 probeerde tsaar Nicolaas II zijn rijk in het Verre-Oosten uit te breiden. Hij voerde oorlog
tegen Japan, maar leed zware nederlagen, wat voor onvrede zorgt. Ongewapende burgers
demonstreerden in 1905 bij het Winterpaleis vd tsaar in de hoofdstad Sint-Petersburg. Ze eisten
hervormingen als kortere werkdagen en algemeen kiesrecht. De tsaar liet de demonstratie hard
neerslaan; die dag wordt Bloedige Zondag genoemd. Toch ontkwam tsaar Nicolaas II er niet aan om
een aantal hervormingen door te voeren. Er kwam een volksvertegenwoordiging, de Doema, maar
die had in de praktijk weinig invloed. Arbeiders en soldaten in Sint-Petersburg hadden intussen een
sovjet, een raad van arbeiders, boeren en soldaten, opgericht. Ze bleven strijden voor betere leef-
en werkomstandigheden.
, Twee revoluties in één jaar
De WOI zorgde 10 jaar later opnieuw voor grote moeilijkheden in Rusland. Als bondgenoot van Eng
en Fra streed Rusland vanaf 1914 mee tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, wat dramatisch
verliep. Aan het front was een tekort aan uitrusting, kleding en voedsel. Miljoenen soldaten verloren
het leven en steeds meer boeren werden als dienstplichtige opgeroepen. Fabrieken maakten
voornamelijk oorlogsgoederen en locomotieven, die nodig waren om materieel naar het front te
brengen. Veel boeren vochten als soldaat, zodat er veel minder land werd bewerkt. Grootgrond-
bezitters hielden de oogst in hun schuren om de graanprijzen op te drijven, wat zorgde voor
tekorten aan voedsel en goederen en hoge prijzen. In 1917 was de nood zo hoog, dat er stakingen
ontstonden. Op 27 feb kozen de soldaten in Sint-Petersburg de kant vd demonstranten, waarop ook
de Doema de demonstranten steunden. Hierdoor trad tsaar Nicolaas II af. Deze gebeurtenissen die
leidden tot het aftreden vd tsaar op 28 feb 1917: de Februarirevolutie. De Doema besloot een
voorlopige regering samen te stellen die bestond uit liberalen en sociaaldemocraten. Ze hadden de
taak om verkiezingen voor te bereiden, een grondwet op te stellen en een einde te maken aan de
oorlog. Dat laatste gebeurde niet: uiteindelijk besloot de regering onder druk vd bondgenoten om
toch door te vechten.
Duitsland hoopte Rusland te verzwakken door in 1917 Lenin, die al jaren in ballingschap in het
buitenland leefde, Rusland binnen te smokkelen. Een dag later verkondigde Lenin zijn aprilstellingen:
alle grond aan de boeren, alle macht aan de sovjets, alle fabrieken aan de arbeiders en vrede met
Dui. De aanhang vd bolsjewieken in de sovjet van Sint-Petersburg groeide.
Toen het leger nieuwe nederlagen in de oorlog leed en er chaos bleef, grepen de bolsjewieken de
macht. Van 25 op 26 okt bezetten ze met steun vd sovjet belangrijke gebouwen en zetten ze de
voorlopige regering af. Door deze Oktoberrevolutie kreeg Lenin (leider bolsjewieken) de macht.
Lenin behoudt de macht
In maart 1918 sloot Lenin de beloofde vrede met Dui. Rusland verloor Oekr, Polen, Estl, Letl en Lito
als delen van zijn rijk. Ook brak in Rusland een burgeroorlog uit. Het (Rode) Leger vd bolsjewieken,
geleid door Leon Trotski, vocht tegen 'de Witten', de tegenstanders vd Oktoberrevolutie. Ze kregen
steun van een aantal westerse landen, die tegen het communisme waren. Toen de Witten de
tsarenfamilie dreigen de bevrijden, werden Nicolaas II en familie geëxuteerd door Lenin. Uiteindelijk
waren de Witten te verdeeld om op te kunnen tegen de Roden, ze werden in 1922 verslagen.
Na de overwinning op de Witten werd de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken, de Sovjet-Unie
(SU), uitgeroepen, waardoor de bolsjewieken nu een stevige macht hadden. De SU werd een
eenpartijstaat. Voortaan was alleen de Communistische Partij toegestaan en werden andere
groepen buitengesloten. Lenin bestuurde de SU, samen met andere belangrijke leden van de
Communistische Partij. In de nieuwe staat waren alle Russen gelijk aan elkaar (mannen en vrouwen).
De gezondheidszorg verbeterde en was voor iedereen gratis. Het aantal en de kwaliteit van de
scholen nam toe, wat leidde tot steeds meer Russen die konden lezen en schrijven.