Leerdoelen biomedisch leerjaar 2
Week 1/ college 1 fysiologie zwangerschap en baring:
Je kunt de anatomie en functie van de vrouwelijke geslachtsorganen,
placenta, vliezen en navelstreng benoemen.
Overzicht van de vrouwelijke geslachtsorganen
Uitwendig
Vulva: algemene aanduiding van de uitwendige geslachtsorganen, met uitzondering van de schaamlippen.
Labia majora: De grote schaamlippen, de behaarde huidplooien aan beide zijden die de grens van de vulva
vormen. Bevatten vet, zweet- en talgklieren en zenuwen. In elk ook een klier van Bartholin die slijmerig vocht
produceert, uitgescheden via een opening in de onderste binnenkant van de kleine schaamlip. Bij verstopping
stapelt slijm op en wordt de klier zichtbaar en voelbaar en ontstaat een ontsteking genaamd Bartholinitis.
Labia minora: De kleine schaamlippen, veelal ook binnenste schaamlippen genoemd omdat ze vaak groter zijn
dan de buitenste. Onbehaarde dunne huidplooien tussen de grote schaamlippen. Ze komen vooraan samen en
bedekken de clitoris, bevatten talgklieren. In de basis is weefsel aanwezig dat onder seksuele prikkels kan
zwellen door verhoogde bloedtoevoer.
Clitoris: kegelvormige verhevenheid onder de verbinding van de kleine schaamlippen, rijk voorzien van
zenuwen en bloedvaten en uiterst gevoelig voor prikkelingen die veelal zwelling veroorzaken. Hieronder ligt de
urinebuisopening met links en rechts ernaast klieren van skene die slijmerig vocht kunnen produceren. Deze
monden uit in plooitjes of kuiltjes van de uitwendige urinebuisopening.
Pubisstreek, venusheuvel, monspubus: de behaarde verhevenheid van onderhuis vetweefsel die tussen de
clitoris en de onderbuik ligt.
Perineum: de bilnaad ligt tussen de vulva en de anus en bestaat uit vet- en spierweefsel.
Inwendig
Vagina (schede): ruimte tussen hymen (maagdenvlies) en de baarmoederhals (cervic uteri) en is gemiddeld 10
centimeter lang, roze van kleur, dwars geplooid en gevormd door plaveiselepitheel. Rondom de
baarmoederhals vormt de vagina een gewelf: voor en achter (fornix anterior en posterior). Daar waar de
baarmoederhals uitsteekt heet het portio. Achter het achterste schedegewelf ligt de holte van douglas.
Vaginaslijmvlies heeft geen klieren, het produceert vooral vocht tijdens geslachtsgemeenschap, het bevat
namelijk poriën die bloed filteren en vloeistof doorlaten, bij opwinding is er meer doorbloeding zodat filtratie
ook toeneemt. Onder normale hormonale invloeden gebonden aan de menstruele cyclus schilferen cellen van
de vaginale wand af. Ook bevinden zich lactobacillen of bacillen van Döderlein die melkzuur produceren uit
glycogeen afkomstig van vagina epitheel. Dit veroorzaakt een zuur milieu (PH van minder dan 4), dit biedt
bescherming tegen infecties. Er is door afschilfering, vochtproductie en aanwezigheid van lactobacillen altijd
vochtafscheiding.
Baarmoeder (uterus): peervormig orgaan dat gemiddeld 6 tot 8 cm lang is. Het bestaat uit het
baarmoederlichaam (corpus uteri) en de baarmoederhals (cervix uteri). De baarmoederspier of het
myometrium is bekleed met een typische slijmvlieslaag: het endometrium. De holte heet cavum uteri, en het
bovenste koepelvormige deel hiervan het fundus uteri, hier monden links en rechts de eileiders of tubae uit.
Het onderste deel van het corpus uteri gaat over in een baarmoederhals die voor het grootste gedeelte in de
schede ligt.
Baarmoederhals (cervix uteri): in de schede wordt dit deel portio genoemd. De overgang van cervix naar
baarmoederholte wordt gemaakt door het ostium internum, de overgang naar de vagina door het ostium
externum. De cervix bevat een kanaal, cervixkanaal. Deze is bekleed met slijmvliesepitheel met slijmvormende
klieren. Op de overgang tussen het plaveisel en slijmvliesepitheel of de transformatiezone komen soms
celveranderingen die kunnen zorgen voor baarmoederhalskanker. Hier wordt ook een cytologisch uitstrijkje
(papsmear) afgenomen. Het slijm dat wordt geproduceerd vormt een slijmprop die het cervixkanaal vult, dit is
een tweede barrière voor opstijgende infectiekiemen en speelt een belangrijke rol bij het transport van
zaadcellen. Door hormonale invloeden verandert de consistentie van cervixslijm. Oestrogenen verhogen de
,productie van slijm, rond de eisprong (ovulatie) wordt de slijmprop vloeibaar en hangt dan als een soort tong
uit de cervix tot in het achterste schedegewelf (waar sperma terecht komt). Hierin kan zaad makkelijk
binnendringen en zich voortbewegen. Progesteron remt productie van slijm, na ovulatie wordt slijm taai en
troebel zodat slijmcellen niet meer kunnen binnendringen. Bij ontsteking van deze klieren wordt de slijmprop
troebel, lijkt op pus en bevat veel witte bloedcellen.
Baarmoederlichaam (corpus uteri): bekleed met buikvlies (perimetrium). Het buikvlies ligt over de eileiders
heen en heet daar het ligamentum latum (brede band). Het corpus uteri is via banden en weefselplooien in het
bekken bevestigd. De binnenkant van de baarmoederholte is bekleed met slijmvlies, het endometrium. Dit
bevat klieren en bestaat uit twee lagen, de oppervlakkige en basale laag. Oppervlakkig wordt elke menstruatie
afgestoten en opnieuw opgebouwd vanuit de basale laag. Het endometrium verandert door de cyclische
invloeden en hier zijn 3 fasen te onderscheiden:
1: Proliferatiefase) de groei of follikelfase, na de menstruele bloeding tot aan de eisprong, duurt 14 dagen
gemiddeld bij een cyclus van 28 dagen. Na afstoten bij menstruatie begint vanaf de basale laag de klierbuizen
opnieuw te groeien onder invloed van oestrogenen uit de rijpende follikels in het ovarium.
2: Secretiefase) of corpus luteumfase, vanaf de ovulatie tot aan de menstruatie en duurt 14 dagen, de
klierbuizen blijven groeien, krinkelen en vullen zich met slijm en voedingsstoffen (glycogeen o.a.). Na
bevruchting ontwikkelt het endometrium zich nog verder en er wordt een decidua gevormd, volledig geschikt
voor innesteling en voeding van een bevrucht eitje. Opbouw van endometrium gaat onder invloed van
progesteron afkomstig uit het gele lichaam of corpus luteum van het ovarium, zonder zwangerschap wordt het
oppervlak na 14 dagen vanaf ovulatie afgestoten bij menstruatie.
3: Menstruatiefase) vier tot vijf dagen en gaat gepaard met bloedverlies in wisselende hoeveelheden,
oppervlakkig slijmvlieslaag, endometrium dus, wordt afgestoten doordat oestrogeen en progesteron spiegels in
het bloed dalen en de laag afsterft.
Door kunstmatige toediening van oestrogenen en progestagenen kan het endometrium in proliferatie en
secretiefase gebracht worden, na stoppen treedt afstoting plaats = onttrekkingsbloeding.
Eierstokken (ovaria): de gonaden ofwel de geslachtsklieren. Grijswitte, hobbelige, langwerpige organen onder
de eileiders. Verbonden met de bekkenzijwand en uterus via banden. De buitenste laag van het ovarium
(schorslaag/cortex) bevat follikels in alle stadia en de binnenste laag/merg bevat bindweefsel, hiluscellen,
bloedvaten en zenuwen. Follikels in de schors bevatten bij geboorte 3 tot 400.000 eicellen. Follikels
ontwikkelen door FSH vanuit de hypofyse, per cyclus ontwikkelt 1 follikel verder door groei en holtevorming.
Een primordiale follikel bestaat uit een eicel, omgeven door follikelwand die oestrogene hormonen
produceren. Ook vormt zich follikelvocht in de holte. De holte is bekleed met epitheel aan de binnenkant en
buitenkant theca interna en theca externa (cellagen). De follikel neemt in omvang toe, in dit stadium heet het
de graafse follikel en ligt aan de oppervlakte van het ovarium, follikelvocht neemt toe tot de follikel 2-3 cm in
diameter heeft bereikt. Dan barst de follikel: Eisprong of ovulatie genoemd. Dit doet hij door luteïniserend
hormoon of LH vanuit de hypofysevoorkwab. De eicel spoelt naar buiten terwijl de gebarsten follikel in de
schors van het ovarium achterblijft. Er treedt een bloeding op die soms gering is en soms omvangrijk, de
bloedende follikel heet nu het rode lichaam (corpus rubrum). In het stolsel treden organisatie en ingroei van
cellen op (granulosa en theca interna). Deze produceren naast oestrogeen nu ook progesteron en de kleur van
het follikel wordt geel (corpus luteum, geel lichaam nu). Zonder zwangerschap schrompelt dit na 12 dagen op
en door ingroei van weefsel blijft nog enkele maanden een litteken achter in de ovariumschors (corpus albicans
of wit lichaam). Bij een zwangerschap blijft het gele lichaam nog 3 maanden bestaan als het corpus luteum
graviditatis.
Eileiders, tubae of salpingen: holle, dunne, bewegelijke buisjes, zij lopen van het koepelvormige deel van de
uterus trechtervormig met aan het uiteinde franjeachtige uitlopers genaamd fimbriae. Het gedeelte dat bij de
uteruswand loopt heet pars uterina, nauwe middelste deel het isthmus en het wijde laterale deel de ampulla.
Epitheelcellen bekleden de binnenkant, deze dragen trilharen en bewegen richting de baarmoeder. Het al
bevruchte of niet bevruchte eitje wordt vanuit de fimbriae naar de baarmoederholte getrild.
Borsten of Mammae: bestaan uit klierweefsel dat wordt omgeven door vetweefsel, volume bepaald door
hoeveelheid vetweefsel. Onderdelen van borsten:
Tepel of mamilla: waar melkgangen uitmonden, de areola bevat de kringspier van de tepel (glad spierweefsel)
en de tepel zelf ook spier
, Tepelhof: areola, gepigmenteerde deel rondom de tepel. Klieren van Montgomery verzorgen smering van het
klierweefsel. Er zijn vijftien tot twintig kliergroepen met elk een eigen uitvoergang. Het tepelhof bevat bind-,
vet- en spierweefsel en het spierweefsel trekt samen en helpt bij het ledigen van de klieren.
Baringskanaal: het kanaal waar de foetus uitgedreven moet worden. Bestaat uit een benig, en een week
gedeelte en heeft een gebogen vorm.
Benige deel: bestaat uit 2 heupbenen, het heiligbeen en het staartbeen.
Het weke gedeelte van het baringskanaal bestaat uit:
- De uterus: vooral het onderste segment, dat gedurende de baring bestaat uit de isthmus en het
bovenste gedeelte van de cervic
- De vagina
- Bekkenbodem en perineum, spiermassa die de achterwand en een deel van de zijwanden van het
weke baringskanaal vormt. De werkelijke uitgang van het baringskanaal wordt gevormd door de weke delen.
Hormoonvorming
De hypothalamus reguleert de hypofyse door vorming van ‘releasing hormones’
De hypofysevoorkwab maakt onder andere FSH, LH, en prolactine.
De hypofyseachterkwab vormt oxytocine wat een weeën bevorderend effect heeft op de baarmoederspier.
Geslachtsklieren, of gonaden produceren de geslachtshormonen:
Oestrogenen worden vooral geproduceerd inde wand van follikels, in de granulosa en thecacellen in het gele
lichaam. Er zijn 3 vormen: oestron/E1, Oestradiol/E2 en oestriol/E3. Werkingen oestrogeen:
- Bevordering ontwikkeling secundaire en tertiaire geslachtskenmerken
- Verzorgen proliferatiefase: opbouwen basale laag
- Vloeibaar maken cervixslijm voor toegang zaadcellen
- Remmen FSH en stimuleren LH
Progesteron wordt onder inwerking van LH geproduceerd in het gele lichaam. Na 10 weken zwangerschap
wordt de productie van progesteron overgenomen door de trofoblast en later de placenta. Werking
progesteron:
- Verzorgen secretiefase: opbouw endometrium
- Taai en ontoegankelijk maken cervixslijm voor zaadcellen
- Remmen LH en FSH
- Laten stijgen basale lichaamstemperatuur met 0,3°c
Androgenen: (testosteron en androsteendion) worden bij vrouwen onder normale omstandigheden in slechts
kleine hoeveelheden geproduceerd in de ovaria en bijnierschors. Meestal worden ze omgezet in oestradiol.
Werking androgenen:
- Bevorderen ontwikkeling mannelijke geslachtskenmerken
- Algemene opbouwende (anabole) werking op het lichaam
- Remmen LH