2022-2023
ZAKELIJKE BELASTING
SAMENVATTING`
,Inhoudsopgave
Zakelijke belasting......................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 9 Vennootschapsbelasting............................................................................................................ 2
9.1 Inleiding..........................................................................................................................................................2
9.2 Subjectieve belastingplicht (wie?)..................................................................................................................2
9.3 Objectieve belastingplicht (waarover)?.........................................................................................................4
9.4 Tarief (hoeveel)..............................................................................................................................................7
9.5 Renteaftrekbeperkingen.................................................................................................................................8
9.6 Deelnemingsvrijstelling..................................................................................................................................9
9.8 Fiscale eenheid.............................................................................................................................................10
Omzetbelasting hoofdstuk 10....................................................................................................................... 12
10.1 Inleiding......................................................................................................................................................12
10.2 Wat is omzetbelasting?..............................................................................................................................12
10.3 Wie moet omzetbelasting voldoen?...........................................................................................................13
10.4 Belastbaar feit 1: de levering van goederen..............................................................................................15
10.5 Belastbaar feit 2: intracommunautaire verwering (ICV)............................................................................18
10.7 Belastbaar feit 4: Invoer.............................................................................................................................21
10.8 Belastbaar feit 5: diensten.........................................................................................................................21
10.10.4 maatstaf van heffing bij fictieve diensten.............................................................................................26
10.10.5 Maatstaf van heffing bij invoer.............................................................................................................26
10.13 Door wie en wanneer moet de Omzetbelasting worden voldaan?..........................................................26
10.4 Welke vrijstellingen kent de Wet OB..........................................................................................................27
12.2.8 Tarief en vrijstellingen.............................................................................................................................30
Hoofdstuk 14 Internationaal belastingrecht.................................................................................................. 31
14.1 Inleiding......................................................................................................................................................31
14.3 Buitenlandse belastingplichtigen op basis van de Wet vennootschapsbelasting......................................32
14.4 Heffingsbeginselen.....................................................................................................................................32
14.5 Economische en juridische dubbele heffing...............................................................................................32
14.6 Woon- of vestigingsplaats..........................................................................................................................33
,Zakelijke belasting
Hoofdstuk 9 Vennootschapsbelasting
9.1 Inleiding
- Wet Vpb wordt belasting geheven over lichamen, voornamelijk rechtspersonen Art. 1 Vpb
- Vpb tarief lijkt gunstiger, maar is niet zo. Winst wordt uitgekeerd aan aandeelhouders, deze
betalen in box 2 een aanmerkelijkbelangheffing van 26,25%
- Een eenmanszaak betaalt inkomstenbelasting
- Verschil tussen IB-heffing en Vpb-heffing kleiner te maken: ondernemersaftrek art. 3.74 IB en
Art. 3.79a IB (winst hoger, Vpb gunstiger)
9.2 Subjectieve belastingplicht (wie?)
- Een binnenlandse belastingplichtige wordt belast voor zijn winst uit de gehele wereld
(wereldinkomen)
- Buitenlands belastingplichtige alleen voor de winst die afkomstig is uit Nederland
Lichaam binnenlands belastingplichtig als:
Het in Nederland gevestigd is, en
- Waar lichaam gevestigd is, wordt naar omstandigheden bepaald Art. 4 AWR
- Belangrijkste omstandigheid is de plaats waar de feitelijke leiding van het lichaam is
gevestigd (feitelijke vestigingsplaats)
- Uitzondering: een lichaam wordt geacht in Nederland te zijn gevestigd als het is opgericht
naar Nederlands recht (fictieve vestigingsplaats) Art. 2 lid 2 Wet Vpb
Genoemd staat in art. 2 lid 1 wet Vpb
- Nv, bv, open cv en andere vennootschappen waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld
(letter a) (Duitse GmbH, de Belgische BVBA en de Franse SA of SARL)
- Coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag (letter b) (BA= beperkte
aansprakelijkheid, UA= uitgesloten Aansprakelijkheid en WA= Wettelijke aansprakelijkheid)
- Onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen die op onderlinge grondslag als
verzekeraar of kredietinstellingen optreden (letter c)
- Verenigingen en stichtingen die op voet van de Woningwet zijn toegelaten als instellingen die
in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn (wooncorporaties) (letter d)
Deze lichamen worden geacht met hun gehele vermogen een onderneming te drijven Art. 2 lid 5 Wet
Vpb (alles wat onderneming bezit, is dus verplicht ondernemingsvermogen) (dus GEEN
vermogensetikettering)
- Hiervoor niet genoemde verenigingen en andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen,
indien en voor zover zij een onderneming drijven (letter e) (stichtingen) (slechts
belastingplichtig met dat deel van haar vermogen waarmee ze een onderneming drijft) Art. 4
Wet Vpb
- Fondsen voor gemene rekening (letter f) (fonds belegt voor hen) Art. 2 lid 3 Wet Vpb
- Publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde Staat, die niet al op grond van de voorgaande
onderdelen belastingplichtig zijn, voor zover zij een onderneming drijven (letter g)
(gemeente, die toch onderneming drijft)
, Vrijstellingen
- Als een lichaam subjectief is vrijgesteld, betekent dit dat het lichaam niet belastingplichtig is
Art. 5 en 6 Wet Vpb
- Vrijgestelde beleggingsinstellingen Art. 6a wet Vpb
- Nader genoemde vrijgestelde lichamen art. 6b en 6c wet Vpb
ART 5:
- Natuurschoonlichamen die vallen onder de definitie van de Natuurschoonwet
- Pensioenlichamen die ten doel hebben het verzekeren van pensioenen en VUT-regeling van
de werknemers (geldt niet voor 10% of meer van aandelen in bezit directieleden of familie)
- Ziekenhuizen, bejaardenhuizen, opvangtehuizen en kredietverstrekkers aan economische
zwakke groep van bevolking
- Landbouwbedrijven, onderlinge verzekeraars en uitvaartverzekeraars, op voorwaarde dat
het streven naar winst van een bijkomstige betekenis is
- Voor zover geen winst wordt beoogd, ziekenhuisverplegingsfondsen en
ziektekostenverzekeringsmaatschappijen
- Uitvoeringsinstanties van wettelijke sociale verzekeringen
- Openbare leeszalen en bibliotheken
ART 6:
- Verenigingen en stichtingen die een bescheiden winst maken, zijn volledig vrijgesteld van de
Vpb
- Winst in betreffende jaar niet hoger dan 15.000, of samen met de winsten in de afgelopen 4
jaren niet hoger dan 75.000 (in totaal 5 aaneengesloten jaren)
- Verenigingen en stichtingen die een maatschappelijk of sociaal belang nastreven, de winst
mogen verminderen met de minimumloonkosten van vrijwilligers Art. 9 lid 1 letter h Wet
Vpb
- Vereniging en stichtingen kunnen ook kiezen voor belastingplicht (geldt dan voor 5 jaar) Art.
6 lid 3 wet Vpb
Vrijgestelde beleggingsinstelling art. 6a wet Vpb
- Ingevoerd behoud van beleggingsinstellingen in Nederland
- In tegenstelling tot de VBI is de FBI wel vennootschapsbelastingplichtig, maar wordt belast
tegen bijzonder tarief van 0%
- VBI hoeft geen dividendbelasting in te houden op uitgekeerde winsten
Moet worden voldaan aan
1. Heeft de volgend rechtsvorm:
- Nv.
- Fonds voor gemene rekening
- Opgericht naar recht: BES-eilanden, Aruba, Curaçao, Sint-Maarten, lidstaat EU of waar NL
verdrag mee heeft gesloten ter voorkoming dubbele belasting
2. Kan worden aangemerkt als beleggingsinstelling in zin art 1.1 Wet op het Financieel Toezicht
3. Het enige doel is het beleggen van gelden of andere goederen, met als doel realiseren van
waardestijgingen en rendement van haar vermogen
4. VBI belegt uitsluitend financiële instrumenten en afgeleide instrumenten met het oog op
overdracht van kredietrisico dan wel verrekening
5. VBI moet meer dan 1 deelnemer hebben
6. Beleggingen moeten worden gedaan aan de hand van risicospreiding
7. Op verzoek aandeelhouders kunnen aandelen direct of indirect worden ingekocht of
terugbetaald ten laste van de bezittingen van de vennootschap
VBI-regeling gaat in met ingang van jaar waarin het verzoek tot toepassing van regeling wordt
ingediend, wordt ingediend bij inspecteur