Verborgen Talenten – Piet Mooren
2012, isbn: 978 90 469 0288 2
Hoofdstuk 3: Matilda en Pudding Tarzan- Over lezers, leesvaardigheid en teksten.
3.1 Lezen van een tekst
Modellen van lezen
Lezen is informatie verwerken. Verschillende modellen:
Bottum-up: informatiestroom van tekst naar het hoofd, letterlijk lezen. Beginnende lezers.
Top-down: informatiestroom van hoofd naar tekst; je weet al veel en vult aan.
Interactieve modellen: allebei (tekst -> hoofd en hoofd->tekst) Goede lezers.
Theorieën over begrijpend lezen maken ook onderscheid tussen:
- Micro: lezen van concrete woorden
- Meso: verwijzings- en betekenis relaties.
- Macro:absttractere verband tussen tekstdelen.
3.2 Van luisteren naar zelf lezen: de ontwikkeling van leesvaardigheid.
Stadia in de ontwikkeling van leesvaardigheid (Jeanne Chall)
Stadium 1: Ontluikende geletterdheid
Kind kan nog niet zelfstandig lezen, maar herkent bijv letter eigen naam en weet door voorlezen wat
een verhaal is. Evt ook zelf “voorlezen” uit het hoofd.
Stadium 2: Leren lezen
Geschreven woorden letter voor letter verklanken, eind groep 2/groep 3. Korte zinnen, weinig
lettergrepen en medeklinker-clusters (wel nest, maar niet eendenkroos).
Stadium 3: Automatisering
Half/eind groep 3 tot eind groep 4. Lezen gaat steeds vloeiender. Meer variatie in zinslengte en
woordlengte.
Stadium 4: Voortgezet lezen
“Lezen om iets nieuws te leren”. Info verwerking, begrijpen en waarderen. Groep 5-8.
3.3 Welke teksten voor welke lezer?
O.b.v. onderwerp, interesse en lees- en taalvaardigheid en tekst. -> AVI-niveaus (technische
leesvaardigheid).
, Maar inhoud en structuur uiteraard ook heel belangrijk! Als ook aantal personages, chronologisch vs.
flashbacks, gebeurtenissen, karakter personages, vertelperspectief, illustraties, interesse vd lezer
etc.
3.4 Tweemaal zwakke lezers
Om een verhaal goed te kunnen lezen moet je vloeiend kunnen lezen (en dus focus op de inhoud).
Lastiger voor:
1. Kinderen met leesproblemen zoals dyslexie, alsof ze alle woorden elke keer opnieuw voor
het eerste zien. Geholpen met ‘dakpannenmethode’: niet-essentiële elementen weglaten, 1
mededeling per zin, duidelijk wie wat zegt, chronologisch etc. (Kernkamp-Biegel herschrijft
zo klassieke boeken).
2. Tweedetaalleerders; kennen veel alledaagse woorden nog niet goed genoeg, maar de
concepten wel. Ook als ze alledaags wel goed kennen dan nog lastig:
- Woorden die minder vaak gebruikt worden (frommelen, schim, muf, hunkeren)
- Woorden die meer dan 1 betekenis hebben ( zin, breuk, kroon, mond etc)
- Idiomatisch of literair taalgebruik; happen naar lucht, verwend nest, niet in de haak etc
Einde H3
Hoofdstuk 6: Ik hou van boeken – Het prentenboek als kennismaking met diverse genres
6.1 Genres en leeshoudingen
Categorieën volgens literatuurwetenschap:
- Traditionele (volks)verhalen uit de orale traditie; sprookjes, mythen etc
- Fictie; naar thema,, dierverhalen, historisch, avontuur, detective etc
- Non-fictie; informatief
- Poëzie
Andere indeling o.b.v. leeshouding;
- cognitief (willen weten); ontdekken, onderzoeken, oplossen
- esthetisch (mooi verhaal); verbeelding prikkelen en ontroeren en evt. verwerken in gedicht,
tekening etc.
- ethisch (sociaal emotionele thema’s en religie); moreel denken en handelen in
levensbeschouwelijk onderwijs en bij sociaal-emotionele vorming.
Zie overzicht op de volg blz.
6.2 Prentenboek als paraplu-genre omdat het verschillende andere genres kan herbergen (bijv
sprookje of dierverhaal). Ook springplank-genre; intro naar sprookjesboek of gedichtenbundel.
Ook springplank naar schoolvakken (maar kinderen wel moeten fictie/non-fictie begrijpen). Als
kinderen zich de basiskenmerken van genres eigen hebben gemaakt, dan kunnen ze ook
verhalen aan waarbij die kenmerken worden vergroot/verkleind/veranderd.