Chemie Overal 5vwo Hoofdstuk 11 Redoxreacties Uitwerkingen
11.1 Elektronenoverdracht
A1
a Er is sprake van H+ (proton) overdracht. Het zuur geeft een proton, de base neemt het op.
b Er is sprake van e− (elektron) overdracht. De reductor geeft een elektron af, de oxidator neemt het
op.
A2
a opneemt
b afstaat
c wel
d geen
B3
Als de elektronen voor de pijl staan worden ze opgenomen en is het een halfreactie van een oxidator.
Als de elektronen na de pijl staan worden ze afgestaan en is het een halfreactie van een reductor.
a oxidator
b oxidator
c reductor
d oxidator
e reductor
B4
a Fe3+ + 3 e− → Fe (s)
b 2 I− → I2 (s) + 2 e−
c 2 H2O (l) + 2 e− → H2 (g) + 2 OH−
d Zn (s) → Zn2+ + 2 e−
e NO3− + 4 H+ + 3 e− → NO (g) + 2 H2O (l)
B5
a
Cu2+ + 2 e− → Cu (s)
Zn (s) → Zn2+ + 2 e−
---------------------------------------------------- +
Cu2+ (aq) + Zn (s) → Cu (s) + Zn2+ (aq)
b
Br2 (l) + 2 e− → 2 Br− (3)
Co (s) → Co3+ + 3 e− (2)
------------------------------------------------------------- +
3 Br2 (l) + 2 Co (s) → 2 Co3+ (aq) + 6 Br− (aq)
Al (s) → Al3+ + 3 e−
+ −
Hg + e → Hg (s) (3)
------------------------------------------------------ +
Al (s) + 3 Hg+ (aq) → Al3+ (aq) + 3 Hg (s)
,B6
a
Mg (s) → Mg2+ + 2 e− reductor
2+ −
Ni + 2 e → Ni (s) oxidator
b
2 S2O32− → S4O62− + 2 e− reductor
Cu2+ + 2e− → Cu (s) oxidator
c
Al s) → Al3+ + 3 e− reductor
2+ −
Pb + 2 e → Pb (s) oxidator
B7
a Reactie 1: een redoxreactie.
Reactie 2: geen redoxreactie.
Reactie 3: een redoxreactie.
Reactie 4: geen redoxreactie.
b Reactie 1: K wordt omgezet in K+ staat dus elektronen af en is de reductor. Cl2 wordt omgezet in 2
Cl− en neemt dus elektronen op, is de oxidator.
Reactie 3: Fe wordt omgezet in Fe3+ en staat dus elektronen af, is de reductor. Ag + wordt omgezet in
Ag (s) en neemt dus elektronen op, is de oxidator.
c Reactie 2: dit is het oplossen van een zout. De ladingen van de NH 4+ en de PO43−-ionen blijven
gelijk. De ionen gaan uit het ionrooster in de oplossing.
Reactie 4: dit is een zuur-base reactie. CH3COO− neemt een H+-ion op, HF staat een H+ ion af.
C8
a Zn (s) + 2 H+ (aq) → Zn2+ (aq) + H2 (g)
b Er is elektronenoverdracht. H+ neemt een elektron op, Zn staat twee elektronen af.
c 31 mg = 0,031 g
Er ontstaat dus ook 4,74·10−4 mol H2 (g). Bij deze omstandigheden is het molair volume 24,5 L mol −1.
4,74·10−4 mol 24,5 mol L−1 = 0,012 L = 12 mL.
d
C9
a
b Hydrochinon staat in de halfreactie elektronen af, dus dat moet de reductor zijn.
Waterstofperoxide is dan de oxidator.
c Zie figuur 11.1
d De activeringsenergie is zo hoog dat reactie 2 in de verzamelblaas niet plaatsvindt. De enzymen
verlagen de activeringsenergie (zodat reactie 2 in de explosiekamer wel plaatsvindt).
e In het contextkader staat dat 100 g oplossing 10 g hydrochinon en 25 g waterstofperoxide bevat.
De molaire massa’s zijn 110,1 en 34,015 g mol–1. Dus er is 0,091 mol hydrochinon en 0,73 mol
, waterstofperoxide. De molverhouding waarin de stoffen reageren is 1 : 1, er is dus meer
waterstofperoxide aanwezig dan nodig is voor de reactie.
11.1
C10
a Fe (s) + 2 H+ (aq) → Fe2+ (aq) + H2 (g)
b 2 H+ + 2 e− → H2 (g)
Fe (s) → Fe2+ + 2 e−
c Zoutzuur is en oplossing van het gas HCl in water.
20,0 mL 0,100 M zoutzuur bevat 20,0 0,100 = 2,00 mmol HCl en dus ook 2,00 mmol H+ (H3O+).
Molverhouding Fe : H+ = 1 : 2, er kan maximaal 1,00 mmol Fe reageren.
Dit komt overeen met 1,00 mmol 55,85 g mol−1 = 55,85 mg Fe.
11.2 Redoxkoppels
A11
a lager
b evenwichtsreactie
B12
a Ag+ is de sterkste oxidator (hoogste in Binas tabel 48, bij 0,80 V), Pb 2+ is zwakker (0,13 V) en de
zwakste van deze drie is Co2+ (bij 0,28 V).
b Ag (s), Pb (s) en Co (s)
c Co is de sterkste reductor, dan Pb en Ag is de zwakste van deze drie.
B13
a Cu (s)
b FeCl2 (s)
c Ba2+ (aq) + 2 Cl− (aq)
d CaSO4·2 H2O (s)
e Cl2 (aq)
f 2 K+ (aq) + Cr2O72− (aq)
B14