Literatuur
Werkcollege 1 -> verbintenissenrecht: hoofdstuk 1, hoofdstuk 2
paragraaf 1 t/m 5
1.1: Kernbegrippen
Een verbintenis is een rechtsrelatie tussen twee personen, waarbij de ene partij verplicht is om een
prestatie te leveren, terwijl de andere partij hier recht op heeft. De persoon die moet presteren
wordt de schuldenaar genoemd. Degene die recht heeft op de prestatie wordt de schuldeiser
genoemd.
1.2: Rechtsfeiten
Rechtsfeit -> een feit dat een rechtsgevolg heeft. Het feit heeft een gevolg volgens het geldende
recht.
Blote rechtsfeiten -> zijn geen handelingen, maar hebben toch een rechtsgevolg. Dit soort
rechtsfeiten vinden hoe dan ook plaats, zonder dat er een feitelijke handeling aan te pas komt.
Bijvoorbeeld: de geboorte van een kind of wanneer iemand overlijdt.
Rechtens relevante handeling -> een handeling die relevantie heeft voor het recht. Met andere
woorden: een handeling die rechtsgevolg heeft.
1.3: Rechtens relevante handelingen
Rechtens relevante handelingen kunnen worden opgesplitst in rechtshandelingen en feitelijke
handelingen.
Feitelijke handelingen -> handelingen die wel rechtsgevolg hebben, maar zijn daar niet op gericht. De
handelende persoon had niet de bedoeling het rechtsgevolg tot stand te brengen.
Rechtshandelingen -> zijn ook rechtens relevante handelingen, maar zijn uitdrukkelijk gericht op een
rechtsgevolg. Artikel 3:33 BW bevat de volgende voorwaarden:
Er is een op een rechtsgevolg gerichte wil.
Die wil heeft zich door een verklaring geopenbaard.
Bij een rechtshandeling moet iemand dus willen dat er een bepaald rechtsgevolg ontstaat. Dat wil
zeggen dat de handelende persoon het oogmerk (de bedoeling) heeft om het rechtsgevolg tot stand
te brengen.
Wilsuiting -> iemand moet duidelijk laten blijken dat hij de bedoeling heeft het rechtsgevolg tot stand
te brengen.
Eenzijdige rechtshandeling -> het rechtsgevolg wordt tot stand gebracht door een persoon, zonder
dat de medewerking van een ander persoon nodig is. Er is sprake van een wilsuiting van een persoon,
gericht op een bepaald rechtsgevolg. Het opstellen van een testament is een voorbeeld van een
eenzijdige rechtshandeling.
Meerzijdige rechtshandeling -> het is hierbij noodzakelijk dat twee personen een bepaald
rechtsgevolg tot stand wil brengen. Hiervoor is een wilsuiting van beide partijen vereist. Deze
wilsuiting moet gericht zijn op hetzelfde rechtsgevolg.
Een persoonsgerichte eenzijdige rechtshandeling is gericht tot een specifieke persoon. Bij een niet-
persoonsgerichte eenzijdige rechtshandeling is het niet van belang tot wie de handeling is gericht.
1.4: Meerzijdige rechtshandelingen
Meerzijdige rechtshandelingen kunnen worden onderscheiden in overeenkomsten en andere
meerzijdige rechtshandelingen.
In artikel 6:213 lid 1 BW vinden we de definitie van een overeenkomst: 'Een overeenkomst is een
meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis
aangaan'.
,Hieruit kunnen we de volgende voorwaarden afleiden voor een overeenkomst:
Het is een meerzijdige rechtshandeling
Een partij gaat een verbintenis aan jegens een andere partij
Overeenkomsten kunnen weer worden onderverdeeld:
Verbintenis scheppende overeenkomst -> hierbij ontstaan er een of meerdere verbintenissen
tussen partijen. Deze verbintenissen ontstaan door het sluiten van de overeenkomst. Een
verbintenis scheppende overeenkomst wordt ook wel een obligatoire overeenkomst
genoemd.
Andere overeenkomst -> bijvoorbeeld het aangaan van een huwelijk. De verplichtingen die
uit een dergelijke overeenkomst voortvloeien, zijn in de wet geregeld.
Meerzijdige overeenkomst -> artikel 6:261 lid 1 BW geeft de definitie van een meerzijdige
overeenkomst: 'Een overeenkomst is wederkerig, indien elk van beide partijen een verbintenis op
zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar
verbindt.'
2.1: Rechtshandelingen
Handelingsbekwaamheid -> volgens artikel 3:32 lid 1 BW is iedere natuurlijke persoon bekwaam tot
het verrichten van rechtshandelingen, tenzij de wet anders bepaalt.
Handelingsonbekwaam -> artikel 1:234 BW bepaalt dat een minderjarige in beginsel
handelingsonbekwaam is. Een minderjarige is pas handelingsbekwaam als hij toestemming heeft van
zijn wettelijke vertegenwoordigers.
Er zijn omstandigheden waarin iemand zelf niet meer op een goede manier beslissingen kan nemen,
bijvoorbeeld door een ziekte. In zo'n situatie kan de rechter die persoon onder curatele stellen ->
artikel 1:378 BW. Vanaf dat moment is hij handelingsonbekwaam en mag hij alleen
rechtshandelingen verrichten met toestemming van een curator -> artikel 1:381 BW.
Wanneer iemand een zaak aan een ander overdraagt, moet hij zowel handelingsbekwaam als
beschikkingsbevoegd zijn. Een eigenaar van een zaak is beschikkingsbevoegd. Hij is bevoegd om over
zijn zaak te beschikken en deze bijvoorbeeld aan een ander te verkopen of te schenken -> wordt ook
wel vervreemden genoemd.
Wanneer de vervreemder niet beschikkingsbevoegd is, dan komt er in beginsel geen geldige
overdracht tot stand.
Wilsverklaring -> uit een wilsverklaring moet duidelijk worden dat iemand de bedoeling heeft om het
rechtsgevolg tot stand te brengen. Wilsverklaringen kunnen in beginsel in elke vorm worden geuit.
Het kan gaan om een mondelinge of schriftelijke verklaring, maar er kan ook sprake zijn van een
stilzwijgende wilsverklaring -> dit is een wilsuiting die uit een bepaalde gedraging blijkt, zoals een
handgebaar of het feit dat iemand zich meewerkend opstelt.
Werking verklaring -> een verklaring heeft werking, wanneer de wilsverklaring de persoon bereikt tot
wie de verklaring is gericht.
Intrekken verklaring -> artikel 3:37 lid 5 BW bepaalt dat een verklaring kan worden ingetrokken tot
het moment dat deze de ander heeft bereikt. De verklaring verliest daarmee haar werking. Wanneer
iemand zijn verklaring intrekt op het moment dat deze de ontvanger heeft bereikt of erna, dan is het
te laat.
Wanneer iemand door een stoornis niet kan bepalen of het rechtsgevolg in zijn belang is, dan wordt
dit aangemerkt als het ontbreken van de wil -> artikel 3:34 lid 1 BW. In dit geval komt er wel een
rechtsgevolg tot stand, maar deze is vernietigbaar -> artikel 3:34 lid 2 BW.
,Het vertrouwensbeginsel -> artikel 3:35 BW. Wanneer iemand een verklaring redelijkerwijs op een
bepaalde manier opvat, dan kan de ander zich er niet op beroepen dat zijn wil niet in
overeenstemming was met zijn verklaring. Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel,
moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. Er is een verklaring gedaan richting een persoon.
2. Deze persoon heeft een bepaalde betekenis gegeven aan die verklaring.
3. Gelet op de omstandigheden mocht deze persoon die betekenis daar redelijkerwijs aan
toekennen.
Degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept, moet ter goeder trouw zijn. Dat wil zeggen dat
er sprake moet zijn van een gerechtvaardigd vertrouwen. Volgens artikel 3:11 BW ontbreekt goede
trouw wanneer iemand wist of had moeten weten dat er iets niet klopt.
Voorwaardelijke rechtshandeling -> een rechtshandeling kan onder een tijdsbepaling of onder een
bepaalde voorwaarde worden verricht, artikel 3:38 lid 1 BW. Een voorwaardelijke rechtshandeling
kan in allerlei situaties aan de orde zijn, bijvoorbeeld:
Opschortende voorwaarden bij een koop-/aannemingsovereenkomst.
Ontbindende voorwaarden in een arbeidsovereenkomst.
2.2: Vertegenwoordiging en volmacht
Vertegenwoordiging -> wanneer iemand rechtshandelingen verricht namens een ander.
Wettelijke vertegenwoordiging -> wanneer een ouder een rechtshandeling verricht voor zijn kind
(bijvoorbeeld afsluiten van een telefoonabonnement) is er sprake van wettelijke vertegenwoordiging.
Ook de rechtshandelingen van een curator namens iemand die onder curatele staat, valt onder
wettelijke vertegenwoordiging.
Vertegenwoordiging op basis van volmacht is geregeld in artikel 3:60 lid 1 BW. Volmacht is de
bevoegdheid die een persoon verleent aan een ander om in zijn naam rechtshandelingen te
verrichten. Er bestaan twee typen volmacht:
1. Algemene volmacht -> ziet op alle zaken van de volmachtgever en op alle rechtshandelingen.
Het is mogelijk om bepaalde zaken of rechtshandelingen uit te sluiten van de volmacht,
artikel 3:62 lid 1 BW.
2. Bijzondere volmacht -> wordt verleend voor een bepaald doel en de daarbij behorende
rechtshandelingen, artikel 3:62 lid 2 BW.
Er zijn verschillende manieren waarop een volmacht kan eindigen, artikel 3:72 BW:
De volmachtgever overlijdt, wordt onder curatele gesteld of wordt failliet verklaard.
De gevolmachtigde overlijdt, wordt onder curatele gesteld of wordt failliet verklaard.
De volmachtgever herroept de volmacht.
De gevolmachtigde zegt de volmacht op.
2.3: Overeenkomsten
Meerzijdige rechtshandeling -> een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling waarbij een of
meer partijen jegens een of meer andere partijen een verbintenis aangaan, artikel 6:213 lid 1 BW.
Artikel 6:217 lid 1 BW omschrijft de totstandkoming van een overeenkomst als volgt: 'Een
overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.' Dit artikel bevat de
volgende voorwaarden:
1. Iemand doet een aanbod
2. Een ander aanvaardt het aanbod
Aanbod -> is een rechtshandeling, want:
Er is een op een rechtsgevolg gerichte wil, te weten: het sluiten van een overeenkomst.
, Die wil heeft zich door een verklaring geopenbaard: het doen van het aanbod.
Hieruit volgt dat de handelende persoon handelingsbekwaam moet zijn.
Aanvaarding -> is het accepteren van een aanbod.
Herroeping -> als iemand een aanbod heeft gedaan, dan kan hij dit herroepen (intrekken) waardoor
het aanbod niet meer geldt. Wanneer er echter een termijn in het aanbod is opgenomen, is
herroeping niet mogelijk, artikel 6:219 lid 1 BW. Op het moment dat het aanbod is aanvaard, kan er
geen herroeping meer plaatsvinden, tenzij het gaat om een vrijblijvend aanbod (artikel 6:219 lid 2
BW). Een aanbod is vrijblijvend wanneer er niet direct een overeenkomst tot stand komt door de
aanvaarding ervan. Degene die het aanbod doet, kan op het moment van de aanvaarding zijn aanbod
nog intrekken. Er moet wel duidelijk worden gemaakt dat het een vrijblijvend aanbod betreft.
Naast de mogelijkheid van herroeping, kan een aanbod vervallen. Artikel 6:221 lid 1 BW bepaalt dat:
'Een mondeling aanbod vervalt, wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard, een schriftelijk
aanbod, wanneer het niet binnen een redelijke termijn wordt aanvaard.'
Redelijke termijn -> is afhankelijk van de inhoud van het aanbod.
Een andere manier waarop een aanbod kan vervallen, is wanneer de wederpartij een aanbod
verwerpt (artikel 6:221 lid 2 BW). Zegt iemand dus 'nee' tegen een aanbod, dan verwerpt hij het
aanbod en vervalt het daarmee.
Wanneer een aanbod eenmaal is vervallen, dan heeft aanvaarding in beginsel geen werking. Artikel
6:223 lid 1 BW bepaalt echter dat er bij een te late aanvaarding toch een overeenkomst tot stand kan
komen. Voorwaarde is dat de aanbieder meteen aan de wederpartij laat weten dat hij de
aanvaarding accepteert.
Onduidelijkheid termijn -> een te late aanvaarding kan ook in de volgende situatie tot een
overeenkomst leiden. Wanneer de aanbieder begrijpt of zou moeten begrijpen dat het voor de
wederpartij niet duidelijk is dat zij te laat reageert, geldt de aanvaarding als tijdig gedaan. In zo'n
situatie ontstaat er een overeenkomst, tenzij de aanbieder de wederpartij onmiddellijk mededeelt
dat het aanbod al was vervallen.
Schuld/risico bij aanbieder -> ook hierbij heeft een te late aanvaarding werking (art. 6:224 BW). Als
het te wijten is aan de aanbieder dat de aanvaarding hem te laat heeft bereikt, dan komt de
overeenkomt toch tot stand. En wel vanaf het moment dat de aanvaarding de aanbieder onder
normale omstandigheden zou hebben bereikt.
Afwijkende aanvaarding -> wanneer iemand een aanbod wil accepteren, maar dan met een of
meerdere aanpassingen. Artikel 6:225 BW bepaalt dat: 'Een aanvaarding die van het aanbod afwijkt,
geldt als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke.' -> iemand die van het
aanbod afwijkt doet daarmee dus een nieuw aanbod. Het is aan degene die het oorspronkelijke
aanbod deed om dit wel of niet te accepteren.
Geringe afwijking -> wanneer een aanvaarding slechts op ondergeschikte punten afwijkt van het
aanbod, dan staat dit de totstandkoming van een overeenkomst niet in de weg, de overeenkomst
komt tot stand zoals deze is aanvaard (dus inclusief afwijkingen) tenzij de aanbieder meteen bezwaar
maakt tegen de verschillen (artikel 6:225 lid 2 BW).
Voldoende bepaalbaar -> artikel 6:227 BW bepaalt dat verbintenissen die uit een overeenkomst
voortvloeien voldoende bepaalbaar moeten zijn. Daarmee wordt bedoeld dat er duidelijkheid moet
zijn over de verplichtingen die de partijen door het sluiten van de overeenkomst over en weer op zich
nemen.
Uit het Haviltex-arrest zijn de Haviltex-criterium voortgevloeid:
Volgens dit criterium gaat het er bij de uitleg van een overeenkomst om welke bedoelingen partijen