Samenvatting Wielenga
Hoofdstuk 1: Inleiding pag. 7-15 Kort overzicht
Hoofdstuk 2: De modernisering van Nederland sinds de late negentiende eeuw pag. 65-77
Nederland en de Eerste Wereldoorlog
‘Het station van de ondergang van het oude Europa werd (…) vrijwel ongemerkt gepasseerd´,
waardoor Nederland een eigen tijdrekening ontwikkelde die doorliep tot de cesuur van de Tweede
Wereldoorlog. Nederland had door de afzijdigheid niet te maken met frontervaringen, slachtoffers,
politieke ontwrichting e.d. Toch had de Eerste Wereldoorlog wel invloed, en de neutraliteitspositie was
afhankelijk van Londen en Berlijn. Zolang zij belang hadden bij de neutraliteit bleef deze in stand.
Moltke verklaarde op 2 augustus vanuit Berlijn dat Duitsland de neutraliteit zou respecteren. Hij had
daarvoor speciaal het Von Schlieffenplan veranderd. Voor Duitsland fungeerde Nederland als
´luchtpijp´. Engeland deed Nederland het aanbod om bondgenoot te worden, maar die wees Den Haag
af. Ook al zou een Duitse overwinning het einde van de zelfstandigheid van Nederland betekenen en
het verlies van Engeland het einde van de Engelse verdediging van de Nederlandse koloniën. De
mobilisatie in Nederland vanaf 31 juli 1914 verliep zonder enthousiasme. Het nationalisme was
afgezwakt na de Boerenoorlogen en men bereidde zich voor op een verdedigingsoorlog die hopelijk
niet gevoerd zou hoeven worden. De sociaaldemocraten (SDAP) o.l.v. Troelstra voegden zich achter de
Tweede Kamer, en stemden in met de mobilisatieplannen, omdat men samen het nationale doel voor
ogen had buiten de oorlog te blijven. Spanning ontstond in oktober 1914 toen Duitsland Antwerpen
bijna overmeesterd had wat Rotterdam zou gaan vervangen voor het Duitse achterland. Treub,
Bosboom en Rambonnet stuurden erop aan om naar de Duitse bedoelingen te vragen en eventueel de
neutraliteit te verwisselen voor een Brits bondgenootschap. De meeste ministers o.l.v. minister-
president Cort van der Linden bleven vasthouden aan de neutraliteitspolitiek. De minderheid legde
zich bij de meerderheid neer en wilde een kabinetscrisis voorkomen. Men legde nadruk op
geheimhouding ook al waren er verschillende sympathieën. Cort van der Linden gold als Duitsgezind
maar liet zich daar niet door leiden. De agrarische sector en de Rotterdamse havenkring en de
Nederlandse soldaten waren pro-Duits, anderen omdat ze nog anti-Britse gevoelens hadden na de
Boerenoorlog. Volgens Beaufort, (minister van buitenlandse zaken) en vele anderen was Nederland
gebaat bij een onderhandelingsvrede, een herstel van het Europese evenwicht. De liberalen en
socialisten waren pro-Engels, net zoals het Amsterdamse patriciaat en de hoofdstedelijke
handelskringen. Men benadrukte daarbij de barbaarse praktijken van de Duitsers in België en de
vluchtelingen daarvandaan. Dit zorgde ervoor dat een groot gedeelte van de volksklasse ook anti-Duits
was. De blokkadepolitiek van Engeland riep eveneens anti-Britse gevoelens op, want dit was een
ernstige belemmering voor de Nederlandse handel. Het was in deze situatie moeilijk voor Nederland
om neutraal te blijven. Duitsland had belang bij de luchtpijp, Engeland bij het voorkomen van de
Duitse bezetting van Nederland en het vermijden van de doorvoer van contrabande. Bij de Londense
Zeerechtdeclaratie was een onderscheid gemaakt tussen absolute contrabande (goederen voor de
oorlog) en relatieve contrabande (producten voor vredes- en oorlogsdoeleinden). Engeland nam in de
praktijk het meeste in beslag. De Britten verklaarden de Noordzee in 1914 tot oorlogsgebied wat
zorgde voor een bemoeilijking van de zeevaart en een beperking van de doorvoer van producten naar
Duitsland. Een uitweg werd gevonden met de Nederlandse Overzee Trust Maatschappij (NOT). Dit
particulierenbedrijf had de verantwoording over de doorvoer van contrabande zodat de politiek
officieel niet betrokken was en de neutraliteit gehandhaafd kon worden terwijl in de praktijk de
politiek alles onder controle had. Voor de oorlogvoerende partijen had de NOT ook voordelen. Zo bleef
voor Engeland Nederland neutraal maar had zij wel invloed op de invoer in Nederland en de eventuele
doorvoer naar Duitsland. Tevens kon Engeland veeteeltproducten importeren uit Nederland. Voor
Duitsland was de praktijk een redding waardoor er geen algehele Britse blokkade bestond maar
gebruik kon worden gemaakt van de mazen in het net. Nederland had ook te lijden onder de Duitse
duikbotenoorlog. Duitsland verklaarde begin 1915 de Noordzee tot oorlogsgebied. Herhaaldelijk
,werden Nederlandse handelsschepen tot zinken gebracht. Duitsland ging niet over op een onbeperkte
Duikboten oorlog om de inmenging van Nederland en de VS te voorkomen in 1916. In 1917/1918 werd
het voor Nederland steeds moeilijker om neutraal te blijven. De bedreiging van een inval van Duitsland
was groot na de inbeslagname van 135 Nederlandse handelsschepen in 1918 in Amerikaanse en Britse
havens. De Britten en Amerikanen vonden de inbeslagname nodig om de schepen te gebruiken
soldaten naar het vaste land te brengen. Duitsland gebruikte de situatie om eisen aan Nederland te
stellen: de beschikking van spoorlijnen in Limburg en leveranties van zand en grind (voor bunkers). De
politiek en Wilhelmina probeerden op alle manieren Nederland buiten de oorlog te houden. Nederland
stemde toe met de eisen en de crisis was voorbij. Londen en Washington lieten het toe, om op een
ander moment nieuwe eisen te kunnen stellen. Er ontstond ook een crisis in de politiek.
Opperbevelhebber van de land- en de zeemacht Snijders was pro-Duits en n.a.v. een vernietigende
uitspraak stuurde minister van Defensie De Jonge, aan op zijn ontslag. N.a.v. de weigering van de
koningin en de gevaarlijke internationale situatie werd het ontslagvoorstel ingetrokken en de vrede
bewaard. Nederland werd aan het einde van de oorlog kwetsbaarder n.a.v. de deelname van de VS en
de effectievere geallieerde blokkadepolitiek. De druk werd hoog opgevoerd, het was niet
vanzelfsprekend dat Nederland neutraal is gebleven.
Economische gevolgen en sociale onrust
Voor de oorlog was Nederland een van de meest open economieën in de wereld. Tijdens de oorlog
ontstond een dramatische terugval door de geallieerde blokkadepolitiek, de Duitse onbeperkte
duikbotenoorlog en de inbeslagname van een groot deel van de Nederlandse vloot. In Nederland zelf
ontstond echter en verdieping van de industrialisatie. Door de schaarste en het wegvallen van de
Buitenlandse concurrentie werd de binnenlandse productie gestimuleerd. Vb: Philips, Twentse textiel
industrie, de scheepsbouw groeide ook. De opzet van ondernemingen veranderde van familiebedrijven
naar grotere geïntegreerde ondernemingen. De mijnbouw groeide ook enorm, waarmee tijdens de
oorlog men aan het grootste deel van de binnenlandse vraag kon voldoen. Tijdens de Eerste
Wereldoorlog nam de Nederlandse politiek meer invloed in handen in de economie. De
voedselschaarste van 1917-1918 heeft bijgedragen aan het aannemen van de Zuiderzeewet waarbij
besloten werd om de Zuiderzee in te polderen om meer voedsel te kunnen verbouwen. Dit alles
zorgde voor een gunstige uitgangspositie voor Nederland in het interbellum. Tijdens de oorlog waren
er echter wel grote problemen. Na de afkondiging van de onbeperkte duikbotenoorlog ging de situatie
snel achteruit. De afname van de steenkoolleveranties uit Engeland zorgde voor een rantsoen, een
afname van de industriële productie en een toename van de werkloosheid. Er ontstond tevens
voedselrantsoenering en een bon-systeem. De toetreding van de VS zorgde voor een verslechtering
van de voedselsituatie door de geallieerde blokkade waardoor import van levensmiddelen steeds
moeilijker werd. In 1917 leidde de voedselschaarste tot een aardappeloproer in Amsterdam, evenals in
andere steden. Door de tekorten was de regering gedwongen om zich sterk te bemoeien met sociale
omstandigheden als distributie, rantsoenering, productie en het afdwingen van lage voedselprijzen.
Toch daalde het verzorgingsniveau en steeg het sterftecijfer, mede namens de Spaanse griep. De
verschillende tussen arm en rijk waren toegenomen. De boeren, zwarte markt, oorlogswinstmakers,
het bankwezen en de scheepvaart kenden goede tijden. In het leger was de ontevredenheid
toegenomen door verveling, slechte verzorging en politieke spanningen. De nadelige economische en
sociale ontwikkelingen zorgden voor een afname van nationale saamhorigheid in 1918. Ook de
Sociaaldemocraten konden weinig doen om het leed te verzachten van de bevolking. De partij wist
niet goed welke koers ze op moest, en meer onrust ontstond door stakingen en demonstraties van
linkse groeperingen. In november ontstond er een revolutie in Duitsland, gevormd in arbeiders- en
soldatenraden die leidde tot het uitroepen van de republiek op 9 november 1918. Pieter Jelles
Troelstra wilde deze revolutie ook in Nederland ontketenen na een toespraak op 11 november 1918.
Toch kreeg hij zelfs vanuit zijn eigen partij weinig steun en werd de revolutie niet doorgezet. Dit wordt
wel de vergissing van Troelstra genoemd. De partij werd hierdoor als onbetrouwbaar ingeschat, en het
parlement en de monarchie werden juist ondersteund en bevestigd.
, Hoofdstuk 3: Verzuiling, stabiliteit en crisis (1918-1940) pag. 79-142
Inleiding
Ondanks de grondwet van 1917 betekende deze pacificatie nog niet dat alle politieke partijen het eens
waren over de inrichting van Nederland. Er waren botsingen tussen de confessionelen en de liberalen
en de socialisten en binnen de partijen eveneens. Ondanks de antithese van Abraham Kuyper bleven
de protestanten argwanend tegenover de katholieken die veel meer stemmen hadden. De
tegenstellingen tussen de groeperingen zorgden voor verzuiling in een protestantse, katholieke,
sociaaldemocratische en een ´neutrale´/liberale zuil. Men probeerde steeds haar eigen belangen te
verdedigen en door te voeren. De sociaaldemocraten richtten zich vooral op zichzelf omdat ze
geïsoleerd waren van de landspolitiek, intern verdeeld waren over een marxistisch programma en een
toenemend besef van een reformatorische noodzaak en tegelijkertijd bedreigd werden door de
afkalving van de linkervleugel. De verzuiling is een kenmerk van het interbellum, maar naast een
maatschappelijke en politieke indeling eveneens een theoretische constructie.
Verzuiling
Kruijts: ´Zuilen zijn op levensbeschouwelijke grondslag gebaseerde, wettelijk gelijkberechtigde blokken
van maatschappelijke organisaties en samenlevingsvormen binnen een grotere, levensbeschouwelijke
gemengde, maar raciaal en etnisch overwegend homogene, democratische maatschappij (natie). Hij
benadrukte organisatievorming in het sociaal, politiek en economisch verkeer.
Lijphart: een eigen levensbeschouwing, eigen maatschappelijke organisaties, de aanwezigheid van
(in)formele dwarsverbanden tussen de verschillende organisaties binnen een zuil, een geïsoleerde
opstelling tegenover andere zuilen en zuilbevorderend gedrag van de respectievelijke zuilelites. Het
verzuilde leven van alle dag betekende het verkeren binnen eigen kring wat geloof, politiek,
belangenbehartiging, vrije tijd en sociale contacten. De combinatie van sterke verticale segmentatie en
een stabiele democratie was specifiek voor de Nederlandse situatie volgens Lijphart. Lijphart
verklaarde de stabiele democratie ondanks de verdeeldheid door de overkoepelende samenwerking
tussen de top van de zuilen tijdens de pacificatie van 1917. De elites hadden tussen 1917 en 1967
specifieke politieke spelregels, ze hadden dezelfde houding t.o.v. de grondbeginselen van politiek en
besluitvorming. Men stelde zich verantwoordelijk en doelgericht op (zakelijk politiek), en accepteerde
elkaars uitgangspunten (pragmatische verdraagzaamheid). Men richtte zich op topoverleg,
evenredigheid, depolitiserig, geheimhouding en de regering regeert. De politiek leek saai maar was
door de regels stabiel ondanks onenigheid. In deze periode richtten de politici op hun eigen achterban,
waarbij de achterban gezagsgetrouw en volgzaam was, ideologisch betrokken.
Hierbij kan men stellen dat de katholieken het meest verzuild waren, daarna de protestanten, even
later de sociaaldemocraten en tot slot de liberalen die geen verzuiling wilden maar over bleven.
Righart: vergelijk katholieke verzuiling met andere landen. Duitsland had overeenkomstige zuilen in
1933, Oostenrijk, Zwitserland en België vertoonden ook overeenkomsten met Nederland. Het verschil
met Nederland is de sterke scheiding tussen de zuilen, meer verzuiling op politiek en
sociaaleconomisch terrein en een hechtere onderlinge verbondenheid tussen partijen,
belangenorganisaties en publiciteitsmedia binnen zuilen. Tevens is er in Nederland een uitzonderlijke
stabiliteit in het democratische bestel over een lange periode.
In de jaren ´60 zou de verzuiling afnemen. Volgens Lijphart was 1967 het keerpunt met de Tweede
Kamer verkiezingen waarbij men niet meer volgzaam de eigen zuil koos. Er kwamen toen nieuwe
partijen, een verandering van het politieke klimaat, de spelregels en kenmerken van de
pacificatiepolitiek waren voorbij.
Stuurman: (neomarxistisch)had een andere visie op verzuiling en benadrukte strijd en conflicten
tussen klassen en seksen, een belangenstrijd.
Andere kritiek op Lijphart: te veel schematische segmentatie van de Nederlandse samenleving, te
weinig zicht op regionale verschillen en verschillen binnen de zuilen. Kleine minderheden raken uit
zicht. (communisten, nationaalsocialisten,joden).
Andere kritiek op Lijphart: onscherpe afbakening van de ´neutrale´ zuil. Hij noemt meestal drie zuilen,
de vierde zuil bestaat volgens hem uit de bovenlaag van liberalen en een onderlaag van