Hoofdstuk 2 blz. 40-60
Mensen kunnen fobieën of buitensporige angsten oplopen door klassieke conditionering.
Zo kan iemand na een traumatische ervaring in een lift een fobie voor liften ontwikkelen.
Deze vorm van conditionering is volgens het leerperspectief ook nuttig. Namelijk, als we ons
na twee pijnlijke keren niet hebben geleerd om bang te zijn voor de kachel, zouden we ons
eindeloos verbranden. Echter, als we door conditionering verkeerde en ongepaste angsten
aanleren, belemmert dat onze pogingen om adequaat te functioneren. Bij operante
conditionering worden de responsen (gedrag) geleerd en versterkt door hun gevolgen, dit
noemen we bekrachtiging.
Negatieve straf: een positieve stimulus wordt verwijderd (kind luistert niet ->
playstation wordt afgepakt).
Positieve straf: aversieve (=onprettig) stimulus wordt “toegediend” (bij een hete pan
aanraken, wordt je “gestraft” -> pijn aan je hand, dus dan doe je het niet nog een
keer. Deze werkt niet altijd.
Voorbeeld: als je na het uitgaan ziek wordt ga je niet per se minder vaak of minder
drinken.
Negatieve bekrachtiging: iets wordt negatiefs weggenomen, bv hoofdpijn hebben en
een paracetamol pakken; leidt tot een toename van een kans dat een respons zich
herhaalt.
Positieve bekrachtiging; je krijgt een beloning.
Als onze vroegste leeromgeving ons geen moeilijkheden heeft geboden om nieuwe
vaardigheden te leren, kunnen onze pogingen om bekrachtigers te verwerven bemoeilijkt
worden. Zo kan een gebrek aan sociale vaardigheden een beperking vormen voor onze
mogelijkheden om sociale bekrachtiging (goedkeuring van anderen) te verwerven.
De theoretici van de sociaalcognitieve leertheorie benadrukken de rol van denken, oftewel
cognitie, en leren door observatie en imitatie, oftewel modeling, in de vorming van
menselijk gedrag. Zo kan iemand een fobie ontwikkelen door de angstige reactie van
anderen te observeren.
Sociaalcognitieve leertheoretici stellen dat mensen invloed hebben op hun omgeving, net
zoals hun omgeving invloed heeft op hen. Ze vinden factoren in de persoon, zoals
verwachtingen en de waarde die iemand hecht aan een specifiek doel. Ook wordt de
verklaring van het menselijk gedrag meegenomen.
De humanistische psychologie benadrukt een positief mensbeeld en zij gaan uit van de
mogelijkheden en positieve kant van de menselijke psyche. Dit is de enige stroming die de
mens niet reduceert, maar in zijn totaliteit en complexiteit ziet. Rogers en Maslow geloofden
dat mensen een aangeboren neiging hebben tot zelfactualisatie; het motief dat iemand
drijft om al zijn vermogens te ontwikkelen en de eigen, unieke vaardigheden tot uitdrukking
te brengen. volgens de humanisten kunnen we mensen die afwijkend gedrag vertonen pas
begrijpen als we weten welke barrières ze tegenkomen in hun streven naar zelfactualisatie
en authenticiteit.
Rogers stelde dat afwijkend gedrag het gevolg is van een verstoord concept van het zelf.
Ouders kunnen hun kinderen helpen om een positief zelfconcept te ontwikkelen door ze
,onvoorwaardelijke positieve waardering te geven. Ouders kunnen bepaald gedrag van
kinderen afkeuren, maar niet het kind zelf. Als ouders hun kinderen voorwaardelijke
positieve waardering geven, oftewel hun kinderen alleen accepteren als ze zich gedragen
zoals de ouders dat willen, kunnen kinderen leren om alle gedachten, emoties en
gedragingen die hun ouders hebben afgewezen te negeren. Kinderen leren dan zichzelf
alleen waardevol te vinden als ze zich op bepaalde, goedgekeurde manieren gedragen.
Maatschappelijk zijn wij gevormd om te vermijden wat pijnlijk is en toe te laten wat prettig
is.
Dit kan leiden tot het niet willen voelen van nare gevoelens en/of gedachten experiëntiële
vermijding.
Experiëntiële (=ervaringsgerichte) vermijding: contact met eigen gevoelens/ gedachten/
gedrag verbreken omdat deze te pijnlijk of storend zijn. Dit leidt tot:
Toename van pijnlijke, storende sensaties
Fixatie
Echter het tegenhouden van gevoel versterkt het gevoel waardoor het niet weg kan gaan,
dus experimentele vermijding zorgt voor een blokkade. Als je jezelf de opdracht geeft om
iets niet te doen, er niet aan te willen denken of het te voelen, blijf je eraan denken.
Hierdoor helpt het opzetten van een blokkade niet, want het blijft in je gedachten en kan je
fysiek en mentaal beperken in je dagelijkse leven.
Het alternatief van experiëntiële vermijding is acceptatie. Acceptatie betekent hier niet
wachten tot het leed vanzelf weg gaat, maar dat je aanvaard dat je leed ervaart en hier
actief mee omgaat. Het krijgt een plek in je leven, zodat jij weer vooruit kunt gaan. Je gaat na
wat je belangrijk vindt of vond, komt in actie en werkt om vooruit te komen.
De cognitieve psychologie gaat er van uit dat niet de gebeurtenissen maar onze opvattingen
(interpretatie) over die gebeurtenissen bepalend zijn hoe wij ons voelen/ gedragen onder
omstandigheden. Deze opvattingen zijn dus bepalend voor verschillen in hoe iemand
reageert op een situatie. En ook zijn het deze opvattingen die aangepakt worden in therapie.
Want als deze nare interpretaties van de situaties veranderen verandert ook het gedrag van
iemand. In therapie worden eerst de opvattingen over bijvoorbeeld angstige situaties bloot
gelegd. En dan worden ze uitgedaagd door te kijken of het reëel is.
Albert Ellis meende dat nare gebeurtenissen op zichzelf niet tot angst, depressie of gestoord
gedrag leiden, maar dat het onze irrationele opvattingen over die ervaringen die een bodem
kunnen vormen voor negatieve emoties en ongepast gedrag. Hij gebruikt de ABC-methode
om de oorzaken van de ellende te verklaren:
A. Activerende gebeurtenis; ontslagen worden.
B. Verschillende opvattingen; ‘Ik vind nooit meer zo’n goede baan.’
C. De consequentie (gedrag/ gevoel); emotioneel lijden.
,Het door Ellis ontwikkelde therapeutische model, rationeel-emotieve gedragstherapie (RET)
genaamd, tracht mensen te helpen om deze irrationele opvattingen te vervangen door
realistischere exemplaren.
Aaron Beck verklaart psychische stoornissen zoals depressie door middel van disfunctionele
schema’s. Volgens Beck bezit ieder mens schema’s, dit zijn cognitieve structuren waarmee
we de werkelijkheid interpreteren. Disfunctionele schema’s leiden tot denkfouten of
cognitieve vervormingen. Beck onderscheidt vier basistypen van cognitieve vervormingen
die bijdragen aan emotioneel lijden:
1. Selectieve abstractie; mensen kunnen dit toepassen op die delen van een ervaring
die hun tekortkomingen weerspiegelen en alle bewijzen van hun competentie
negeren.
Voorbeeld: een student raakt in de put omdat hij een middelmatig cijfer heeft
gehaald en negeert alle hoge cijfers die hij eerder heeft gehaald.
2. Overgeneralisatie; mensen kunnen overgeneraliseren op grond van een ervaring of
gebeurtenis.
Voorbeeld: iemand die één keer is afgewezen, kan denken dat hij nooit zal gaan
trouwen.
3. Uitvergroting; mensen kunnen het belang van een ongelukkige gebeurtenis enorm
overdrijven, oftewel uitvergroten.
Voorbeeld: een student heeft een slecht cijfer gehaald voor haar tentamen en denkt
nu dat ze van de opleiding af zal moeten en dat haar leven voorbij is.
4. Absoluut denken; dit wil zeggen dat je de wereld in zwart-wit ziet, in plaats van in
grijstinten. Voorbeeld: wanneer een werkbeoordeling net geen tien is, interpreteer je
dit als een totale afgang.
Beck heeft ook een belangrijk therapeutisch model ontwikkeld, namelijk de cognitieve
therapie. Deze therapie kan mensen helpen met psychiatrische stoornissen om hun
verkeerde denkwijzen te identificeren en te corrigeren.
2.4 Het sociaal-culturele perspectief
Sociaal-culturele theoretici zoeken de oorzaken van afwijkend gedrag eerder in fouten van
de maatschappij dan in de persoon zelf. Sommige radicale psychologische theoretici
ontkennen zelfs het bestaan van psychische stoornissen of geestenzieken.
Als we weten dat een stoornis evenredig vaak voorkomt in een bepaalde groep, kunnen we
preventieve en therapeutische maatregelen inzetten bij die doelgroepen. Wetenschappers
beseffen dat ze in hun onderzoek rekening moeten houden met inkomensniveau of
sociaaleconomische status. Alleen zo kan het aantal diagnoses in de verschillende
subgroepen objectief met elkaar vergeleken worden. Over het algemeen neemt het risico op
ernstige psychische stoornissen af naarmate het inkomen toeneemt.
Ook tussen etnische groepen kunnen verschillen bestaan. Blootstelling aan racisme of
discriminatie is onder etnische minderheden een belangrijke bron van stress die ten koste
kan gaan van de geestelijke gezondheid.
2.5 Het biopsychosociale perspectief: een combinatie van modellen
, Hierin staan meerdere factoren centraal, zoals het biologische, psychologische en sociale, in
de ontwikkeling van afwijkende gedragspatronen. Zo zijn bij sommige stoornissen de
oorzaken deels of voornamelijk biologisch van aard. Denk aan een afwijking in chromosomen
of het gebruik van alcohol van de moeder tijdens de zwangerschap.
De meeste psychische stoornissen hebben meerdere oorzaken. In dit geval moeten we niet
alleen aandacht besteden aan alle afzonderlijke oorzaken, maar ook aan de interactie tussen
die oorzaken.
Het diathese-stressmodel stelt dat psychische stoornissen ontstaan door een combinatie
van, of interactie tussen, een diathese (kwetsbaarheid of aanleg voor bepaalde stoornis) en
stress.
Dit model gaat ervan uit dat:
1. Mensen bepaalde genen hebben (DNA) dat hen kwetsbaar maakt voor het
ontwikkelen van een specifieke stoornis. Als zij geboren worden hebben ze de
stoornis nog niet maar ze zijn er kwetsbaar voor, er bestaat een bepaalde kans (groot
klein, afhankelijk van hoe ernstig de kwetsbaarheid is) dát zij de stoornis gaan
ontwikkelen.
2. Wat maakt nou dat ze de stoornis wel of niet ontwikkelen? De vraag of zij veel stress
(pubertijd, overlijden dierbaren, trauma, baanverlies) zullen ervaren of niet. Iedere
kwetsbaarheid heeft een bepaalde hoeveelheid stress nodig wil de stoornis
ontketenen. Hoe groter de kwetsbaarheid hoe minder stress hiervoor nodig is en visa
versa.
Dit verklaart waarom de ene wel een stoornis ontwikkeld en de ander niet. Des te groter de
kwetsbaarheid is, des te minder stress nodig is om de stoornis te ontketenen. Niet alle
vormen van dit model berusten op de interactie tussen biologische kwetsbaarheid en stress
door ingrijpende gebeurtenissen. Het kan ook om psychologische diathese gaan, zoals
disfunctionele denkpatronen.
2.6 Psychologische behandelmethodes
Dit zijn de meest voorkomende hulpverleners:
Maatschappelijke werkers en sociaalpedagogische hulpverleners; zij bieden
ondersteuning aan mensen bij het oplossen van en omgaan met problemen in het
dagelijks leven. Ze zijn bezig met het versterken van gemeenschappen en sociale
netwerken.
Creatief therapeuten; zij werken met mensen die zich niet goed verbaal kunnen
uiten, om welke reden dan ook. Zij maken gebruik van non-verbale methoden.
Psychomotorisch therapeuten; zij hanteren een behandelmethode die de
lichamelijkheid en het bewegen als aanknopingspunt van de benadering neemt. Na