Verborgen Talenten samenvatting herkansing 1.3
Hoofdstuk 2
Emanuel Boekman en Frederik van Heek worden de founding fathers van cultuurverspreiding en
kansengelijkheid genoemd. Boekman vond dat lezen toegankelijk moest worden voor iedereen en
van Heek onderzocht dat de intelligenties van de verschillende niveaus niet gelijk waren. Dit leidde
tot het onderwijsvoorrangsbeleid in het basisonderwijs en later in peuterspeelzalen. Van Heeks’
boodschap: talenten moet je opgraven, niet begraven.
Gardner onderscheidt 8 verschillende intelligenties. Elk mens beschikt ze, maar de 1 beschikt er
meer over dan de ander:
1 De linguïstische intelligentie: Deze mensen zijn gevoelig voor taal, leren makkelijk een
nieuwe taal en weten taal ook goed te gebruiken om hun doelen te bereiken (advocaat)
2 De logisch- wiskundige intelligentie: Deze mensen zijn goed in het logisch analyseren
van problemen en het maken van wiskundige opgaven. Ze kunnen goed rekenen en spelen
graag met cijfers en getallen.
3 De visueel- ruimtelijke intelligentie: Deze mensen zijn goed in het waarnemen van
ruimte en patronen, zowel op grote schaal als op kleine schaal. Ze verdwalen bijv. niet snel
en zijn goed in het waarnemen van figuren en kleurnuances (schilders, architecten).
4 Muzikale intelligentie: Deze mensen hebben gevoel voor melodie, ritme en timbre.
5 Lichamelijk- kinesthetische intelligentie: Deze mensen zijn motorisch heel goed; ze
hebben een heel goed gevoel voor wat hun lichaam wel en niet kan. Ze kunnen goed
imiteren en leren makkelijk door dingen te doen (sporter).
6 De naturalistische intelligentie: Deze mensen kunnen goed talrijke soorten planten en
dieren herkennen en classificeren. Ze zijn gefascineerd door de natuur en alles wat er daar
gebeurt. Ze hebben groene vingers en herkennen alle planten en diersoorten.
7 De inter-persoonlijke intelligentie: Deze mensen hebben het vermogen de
bedoelingen, motieven en verlangens van andere mensen te begrijpen. Ze kunnen goed
samenwerken (leraren, therapeuten en Nelson Mandela).
8 De intrapersoonlijke intelligentie: Deze mensen hebben een fijnzinnig inzicht in hun
eigen gevoelens, angsten en herinneringen en kunnen goed alleen zijn. Ze houden zich wat
op de achtergrond, maar intussen hebben ze wel heel goed in de gaten wat er allemaal
gebeurt.
Mattheus- effect: goede lezers worden steeds beter en slechte lezers raken steeds verderop. Dit
kan komen door het verschil tussen laag- en hoogopgeleide ouders. Laagopgeleide ouders lezen
hun kinderen bijna niet voor.
Kinderboeken en tijdschriften bieden meer nieuwe woorden dan tv- programma’s. Dat is ook één
van de redenen waarom leerkrachten systematisch werken met prenten- en kinderboeken.
Hoofdstuk 3
Je verwerkt informatie als je leest. Theorieën over informatieverwerking tijdens het lezen zijn:
- Bottom-upmodellen; veronderstellen dat de informatiestroom vooral van de tekst naar
het hoofd loopt. De tekst is het belangrijkste en je moet die woord voor woord goed lezen.
- Top-downmodellen: gaan ervan uit dat de informatiestroom vooral van het hoofd naar de
tekst loopt; je weet al heel veel en neemt vooral uit de tekst op wat je nog niet kunt
voorspellen.
- Interactieve modellen: gaan ervan uit dat beide modellen een beetje waar zijn: de
informatie loopt zowel bottom- up van de tekst naar het hoofd als top- down van het hoofd
naar de tekst.
Goede lezers kunnen flexibel switchen van de tekst (bottom-up) naar het hoofd (top-down) en weer terug.
Beginnende lezers beginnen bottom-up; ze moeten nog leren hoe het systeem werkt en hebben al hun
energie nodig om woorden te herkennen.
Theorieën over begrijpend lezen maken onderscheid tussen micro, meso en macroniveau:
- Microniveau: het gaat om het kunnen lezen van concrete woorden.
- Mesoniveau: het gaat om relaties binnen en tussen zinnen.
- Macroniveau: betreft het wat abstractere verband tussen grotere tekstdelen.
De stadia in de ontwikkeling van leesvaardigheid laten zien hoe ee kind in elk van die periodes iets
anders doet met geschreven taal, andere dingen leert, andere leerstof krijgt en ook andere
begeleiding nodig heeft. Di e stadia zijn:
- Stadium 1: ontluikende geletterdheid: Een kind kan nog niet zelfstandig lezen. Het
leert dat er verhalen in boekjes staan, dat je een boek niet ondersteboven moet houden,
het leert omgevingswoorden herkennen, ontdekt waar mensen geschreven taal zoal voor
gebruiken en komt erachter dat een verzameling woorden en zinnen een verhaal kan
vormen. Dan leert het letters herkennen. Kinderen kunnen goed ‘zogenaamd’ voorlezen,
omdat sommige kinderen de tekst van een bepaald boek uit hun hoofd weten.
- Stadium 2: leren lezen: Deze begint bij de meeste kinderen in groep 3. Ze moeten
geschreven woorden letter voor letter verklanken: v-o-s, vos. Denk aan het hakken en
plakken. Het lezen is gericht op het lezen van woorden en daarna pas op de betekenis. Er
zullen geen lange zinnen voorkomen in deze boeken.
- Stadium 3: automatisering: Deze begint meestal halverwege/ eind groep 3. Een kind
leert dan eenvoudige verhalen steeds vloeiender lezen, veelvoorkomende woorden direct
, herkennen en eenvoudige boekjes met vertrouwde taal vloeiend lezen. In dit stadium
kunnen kinderen al veel verschillende woorden met medeklinkerclusters en langere
woorden zelfstandig lezen. Wel kost dit nog steeds veel moeite.
- Stadium 4: voortgezet lezen: Deze wordt omschreven als: ‘Lezen om iets nieuws te
leren’. Dit stadium van lezen is gericht op informatieverwerking, begrijpen en waarderen en
loopt ongeveer vanaf groep 5 t/m het einde van de basisschool. De lezers doen veel
informatie op, omdat ze nu gedetailleerdere boeken kunnen lezen en ze ontwikkelen hun
interesses.
Als een leraar zich afvraagt of een boek geschikt is voor een bepaalde leerling moet hij behalve op
het onderwerp van het verhaal en de interesse van de leerling ook letten op de lees- en
taalvaardigheid van een leerling en op de lees technische en talige complexiteit van de tekst. Dit
kan door middel van de AVI- niveaus.
Er zijn twee soorten kinderen met leesproblemen:
- Dyslexie: de kern hiervan is dat wat bij de meeste kinderen gaandeweg automatisch
verloopt, bij dyslectische kinderen juist niet goed tot stand komt: het is alsof ze alle
woorden steeds opnieuw voor de eerste keer zien. Dat betekent niet dat je zo’n kind een
boek uit de boekenkast voor een jonger kind te pakken, maar door een boek te pakken die
speciaal voor dyslecten is gemaakt.
- Tweedetaalleerders: deze kinderen hebben hoe dan ook een achterstand. Nederlandse
kleuters kennen alle dagelijkse woordjes, dat weten tweedetaalleerders lang niet altijd. Ze
kunnen moeite hebben met woorden die: 1. Minder vaak gebruikt worden. 2. Woorden die
meer dan één betekenis hebben. 3.Verraderlijk Nederlands in idiomatisch of literair
taalgebruik dat kinderen met Nederlands als moedertaal wel kennen. Bijvoorbeeld: verwend
nest of iemand blij maken met een dooie mus.
Hoofdstuk 4
Uitgever is hij of zij die besluit om een boek te maken, al dan niet in opdracht. in de 19 e eeuw nam
het aantal jonge lezers toe en daardoor ook het aantal kinderboeken. Hierdoor ontstonden de
eerste kinderboeken gespecialiseerde uitgeverijen. Imprints: een soort merknaam binnen een
groot bedrijf, waarachter overigens meestal nog wel een persoon te vinden is die in dat bedrijf
naast anderen de functie ‘uitgever’ uitoefent. 19e eeuw: de uitgeverijen van schoolboeken kwam tot
bloei.
20e eeuw: de kinderboekenmarkt ontwikkelde zich in een snel tempo. Dit kwam door de groeiende
welvaart en door de groeiende aandacht voor het kind dat zich ontwikkelde als jong mens. In de
Restauratie na WOII herrezen de uitgevers en gingen aan de slag. Door de Amerikaanse invloed
nam het aantal strips toe en dit werd toen gezien als jeugdliteratuur (is nu nog steeds wel zo). 1
november 1952: oprichting Bureau Boek en Jeugd. Deze is in 1997 opgeheven en alle
jeugdliteratuur en documentatie verhuisde naar de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek (die nu nog
bestaat). Jaren zestig nam de welvaart toe en de behoefte aan vertier en ontwikkeling groeide
enorm. In het onderwijs verschoof de aandacht van lesstof naar leerling en de bibliotheken werden
vernieuwd en uitgebreid. De jeugdliteratuur bloeide op. Fonds: een onder bepaalde naam
uitgegeven verzameling boeken, waarachter in de praktijk vaak één uitgever schuilt. Dit kan dan in
dienst van een bedrijf. Fondsen zijn naar het oordeel van recensenten meer of minder ‘literair’,
maar een scherp onderscheid wordt niet gemaakt. Je kunt van 3 smaken spreken:
- De meest ‘literaire’ jeugdliteratuur, van auteurs die kunst in taal scheppen. (Wim Hofman)
- De onderhoudende en degelijke ‘vertellers’, die vooral een verhaal vertellen. (Jacques
Vriens)
- De goedkope serieboeken, waarvan de auteurs eveneens vooral en verhaal willen vertellen,
maar daarbij zwaar leunen op clichés. (Kameleon)
Tussen uitgever en publiek spelen verschillende bemiddelaars een rol:
- Boekwinkeliers: deze winkels kennen veel kinderboeken en hebben er vaak een speciale
plek voor. Je vraagt om advies en de winkelier wil verkopen, dus kiest het duurste boek. Dit
hoeft niet, je kunt natuurlijk ook winkeliers hebben die alles van de boeken afweten en
zullen kiezen voor de beste boeken.
- Bibliotheekmedewerkers: zij stellen boeken op. En meestal vallen de nieuwste boeken
op, omdat de medewerkers deze boeken goed kennen. Het schoolteam heeft geen tijd om
zich te verdiepen in de boeken van de bibliotheek en kiest daarom al snel het eerste boek
dat er staat. Dit boek kan helemaal niet passen bij de leefwereld van een kind.
- Recensenten: er zijn verschillende soorten recensenten:
- Die openbare bibliotheken van recensies voorzien; deze hebben invloed op het aantal
boeken dat de bibliotheek gaat aanschaffen.
- Die van vaktijdschriften; deze zullen zeker van invloed zijn op de leraar, winkelier en
bibliotheekmedewerker. Zij verdiepen zich hier dus veel in.
- Die van andere publieksbladen; deze recensenten hebben invloed op het koopgedrag van
het publiek en deels ook op het aanschafgedrag van centra voor kinderopvang, etc.
- Die van dag- en weekbladen; deze hebben het meeste invloed op koopgedrag.
- Die van bloggers; internet. Deze hebben rechtstreeks contact met de lezers.
- Leraren: leraar leest de klas voor en bepaald daarmee welke boeken er in de klas worden
(voor)gelezen.
Hoofdstuk 5