MOEDERTAALVERWERVING
BOEKSAMENVATTING
HOOFDSTUK 1
§1.1 KORTE SCHETS TAALONTWIKKELING
Een ongeboren kind wordt ook wel een onmondig wezen genoemd.
Het taalverwervingsproces volstrekt zich tussen de leeftijd van 0 en 5 jaar. Maar ze kunnen op de
leeftijd van 5 jaar nog wel de plank behoorlijk misslaan op het gebied van stijlen en taalconventies.
Het eindpunt is eerder gesitueerd rond de 9 of 10 jaar.
Voor 1 jaar ontwikkelt zich al de auditieve klankwaarneming, voor 4 jaar het woordgeheugen, het
geheugen voor zinnen ontwikkelt zich voor de prepuberteit.
In de taalontwikkelingslijn is te zien dat volwassenen hun taalaanbod aanpassen aan het kind in de
zin dat ze eenvoudig tegen het kind praten. De typische aanpassingsverschijnselen noemen we
motherese.
§1.2 ASPECTEN VAN TAALONTWIKKELING
In de taalontwikkeling is er een actief en passief aspect. Het leren begrijpen noemen we receptieve
taalontwikkeling of comprehensie. Het zelf praten noemen we de actieve taalontwikkeling of
productie. Er zit hier een asymmetrie in, maar bij iedereen is het zo dat we een grotere passieve dan
actieve woordenschat hebben.
Comprehensie loopt steeds voor, maar moeilijker te onderzoeken of te testen dan productie.
Er bestaan referentiele kinderen, deze kinderen hebben als eerste woorden meestal namen van
dingen die ze kennen. Er zijn ook expressieve kinderen, deze gebruiken meer sociale uitdrukkingen.
Perioden en fasen in de taalontwikkeling worden bepaald op basis van taalinterne kenmerken,
eerder dan op basis van chronologische leeftijd.
Er is een prelinguale periode van 0-1, een vroeglinguale periode van 1j t/m 2jm6, een
differentatiefase van 2j6m tot 5j, en de voltooiingsfase van 5j tot 10j.
Alle deelaspecten of interne modulariteiten ontwikkelen zich niet tegelijkertijd, maar in verschillende
punten in de tijd. Deze deelaspecten zijn de fonologie, semantiek, syntaxis, morfologie en
metalinguïstiek. De aspecten waarmee wordt begonnen wordt ook het vroegst voltooid.
§1.3 WAAROM VERWERFT EEN KIND TAAL
Taalverwerving is zowel vanzelfsprekend als zeer merkwaardig.
In de historie hebben ze hier ook onderzoek naar gedaan, met deprivatie-experimenten maar later
ook naar de wolfskinderen.
Taalkundigen hebben ook dagboeken over kinderen opgezet. De vraag waarom kinderen leerden
spreken was nog niet gaande.
De eerste taalkundige theorie was het behaviorisme, leren door imitatie en associatie. Maar
Chomsky was het hier niet mee eens, omdat kinderen ook taal produceren die ze nog niet eerder
hebben gehoord. Chomsky zegt dat kinderen een aangeboren taalvermogen hebben, een
zogenaamd Language Acquisition Device. Het taalverwervingsvermogen bevat universele regels die
de structuur van elke taal sturen, de Universele Grammatica. Het kind wordt blootgesteld aan een
bepaalde taalinput, kan zo zijn hypotheses over de structuur van die taal testen en actualiseren
, waardoor het die taal zo snel verwerft. Het taalaanbod is dus niet zo belangrijk, ofwel poverty of the
stimulus. Chomsky heeft het ook over een kritieke periode, deze zou zijn tussen de 0 en 5 jaar, en na
deze leeftijd kan het kind geen (goede) taal meer verwerven.
Er zijn een aantal argumenten voor de Nativistische visie:
- Taal wordt door het kind merkwaardig vroeg verworven
- Kind kan niet alleen imiteren maar ook creatief uitingen genereren.
- Kan eerder dan alleen het gehoorde imiteren
- Taal is gelokaliseerd in de hersenen, de linker hemisfeer.
- Er zijn ziektes met cognitieve dysfuncties maar de taalontwikkeling blijft intact
- Kinderen met weinig taalinput creëren vrij gecompliceerde taalsystemen
Er is ook een constructivistische visie die wel zegt dat er een speciale aanleg is om taal te leren, maar
dat kinderen uit het taalaanbod voldoende kennis kunnen distilleren om de volwassen grammatica
stap voor stap te deduceren.
§1.4 HOE ONDERZOEKT MEN KINDERTAAL
De dagboekstudies waren het eerste begin van kindertaalonderzoek. Hierin was wel wat scepsis,
want hoe eerlijk zijn ouders? In de dagboekstudies observeert men kinderen die men daarna kan
bestuderen. Dat noemen we corpusonderzoek. De dagboekstudie kunnen we ook een casestudy en
deze is longitudinaal; hetzelfde kind wordt in opeenvolgende stadia gevolgd. Je kan dan ook nog
cross-sectioneel te werk gaan; men verzamelt dan bijvoorbeeld uitingen van een aantal tweejarigen.
Het wordt ook steeds belangrijker om de omstandigheden van de observatie te uniformeren.
In het CHILDES-datasysteem kun je verschillend taalaanbod zien, met behulp van CLAN. Hierin kun je
de MLU, de gemiddelde uitingslengte berekenen. Ook kun je de Type-Token-Ratio berekenen, het
geeft de verhouding weer tussen het aantal verschillende woorden en het totaal aantal woorden.
Er zijn ook verschillende experimentele onderzoeken:
- Zuigreflexmethode; geschikt om comprehensie mee te meten, kinderen zuigen harder op de
speen wanneer ze geïnteresseerd zijn in iets nieuws.
- Kiezend kijken; ook geschikt om comprehensie mee te meten. Fixeren van de blik
observeren of het draaien van het hoofd.
- Zelf aanwijzen van prenten; geschikt voor oudere kinderen
- Doe-opdrachten
- Imitatieproeven; men weet alleen niet of je kan onderscheiden of je de grammatica test of
kortetermijngeheugen
- Elicitatieproeven; productieve taal ontlokken aan het kind
- Gebruik van handpoppen
- Correctieproeven
- Grammaticaliteitsoordeel
HOOFDSTUK 2
§2.1
Het taalaanbod van de omgeving is een bepalende factor.
Een baby hoort veel omgevingsgeluiden, zoals het kraken van de deur of de muziek in huis. Het is
taal die niet tot het kind gericht is, ofwel brede omgevingstaal. Het kind maakt zelf ook geluid,
autofeedback. De taal die rechtstreeks tot het kind gericht is noemen we de verzorgerstaal.
Het belang van deze verschillende vormen van taalaanbod varieert met de leeftijd.
Omgevingsgeluiden spelen een voorloper, maar de brede omgevingstaal heeft weinig invloed op heel
jonge kinderen. Dit verandert na 4 of 5 jaar, als kinderen een meta linguïstisch bewustzijn creëren.
De verzorgerstaal of Child Directed Speech (CDS) is de allerbelangrijkste factor bij de ontluikende
taalverwerving, het heeft een voorbeeldfunctie.
Bij baby’s speelt autofeedback wel degelijk een rol, omdat het brabbelen stimuleert.