PREVIEW 1
SAMENVATTING WFT VERMOGEN 2016
HOOFDSTUK 1 KREDIETCRISIS
Gevolgen kredietcrisis:
Afname consumentenvertrouwen in banken
Vertraging mondiale economische groei
Toename werkloosheid
Maatregelen voor herstel van vertrouwen in financieel stelsel:
• Rapport van de Commissie Maas (april 2009)
• De Code Banken
• Basel III akkoord
Rapport van de adviescommissie Toekomst Banken (Commissie Maas): In opdracht van
de Vereniging van Nederlandse Banken is een rapport opgesteld met aanbevelingen voor
herstel vertrouwen in bancaire sector:
Dwingende aanbevelingen: governancestructuur en risicomanagement
(aanbevelingen omtrent rol Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en de
externe accountant).
Dwingende aanbevelingen: Beloningsbeleid o.b.v. comply or explain principe.
Aanbevelingen: m.b.t. toezicht op banken. (De Europese structuur en de
Nederlandse opstelling) en het depositogarantiestelsel.
Aanbevelingen: voor de structuur van het Nederlandse bankwezen in de komende
jaren.
De Code Banken: 01-01-2010:
Vorm van zelfregulering tot stand gekomen obv rapport Commissie Maas.
Onderdeel: Zorgplicht voor klant. Klantbelang voorop bij productontwikkeling.
Beloningsbeleid: Variabel beloning leden RvB mag niet hoger zijn dan 100% van
het vaste inkomen.
Naleving van de code wordt gevolgd door een monitoringscommissie.
Basel III pakket: overeenstemming toezichthouders en centrale bankdirecteuren:
Banken moeten meer eigen geld bezitten ter voorkoming van nieuwe financiële
crisis.
Overeenstemming dat de maat voor kapitaalsterkte van een bank omhoog moet
van: Core tier 1 ratio van 2% naar 7% (ratio van 4,5% plus 2,5% kapitaalbuffer).
Kapitaalinjecties van de overheid mogen worden verlengd naar 01-01-2018
,PREVIEW 2
WFT VERMOGEN 0EFENEXAMEN 2016
1. Beleggingsprospectus. Pietje zegt: "De prospectus moet goedgekeurd zijn door de AFM" Saar zegt: " iets in de
trant van: Publicatieplicht van de prospectus voor handel op de beurs".
Wie heeft gelijk?
A Pietje
B Saar
C Pietje en Saar
Piet en Marie zijn getrouwd en hebben twee zonen van 17 jaar die volgend jaar gaan studeren. Piet verdiend €
80.000,00 en Marie werkt niet. Het op gebouwde pensioen van Piet bedraagt op 67 jarige leeftijd € 18.023,00.
Gehuwde AOW € 9800,00.
WOZ waarde € 536000,00
Hypotheek € 400000,00 (4,3%)
Vakantiehuis € 155000,00
Hypotheek € 90000,00
SEW € 60000,00 (€ 460,00 p.m.)
Spaarrek. € 4100,00
Betaalrek. € 2100,00
Groene belegging € 21000,00
Beleggingsrekening € 55000,00 (50% aandelen, 50% obligaties)
2. Hoe is het CBI na pensioen ten opzichte van nu? Je hoeft geen rekening te houden met heffingkortingen
a. Tussen 200 euro en 1000 euro meer voor pensioen
b. Tussen 200 euro en 1000 euro meer na pensioen
c. Meer dan 1000 euro meer voor pensioen
d. Meer dan 1000 euro meer n a pensioen
e. Zo goed als gelijk (tussen 0 en 200 euro)
3. Welke beleggingen kunnen ze het beste verkopen om geld vrij te maken voor de studie van de zonen? Ze
hebben ongeveer 10000 euro per jaar nodig.
a. Obligaties
b. Groene Beleggingen
c. Aandelen
Charlotte (47) heeft een eigen kapperszaak die ze heeft overgenomen van haar moeder. Op haar beurt wil ze nu de zaak
overdragen aan medewerkster Noortje en in loondienst treden bij Noortje. Ze gaat aldaar pensioen opbouwen tot haar
67e. Opbouw 1,75%, salaris € 35000,00, franchise
€ 18000,00. Houd rekening met een alleenstaande AOW op 67 van € 14040,00. Ze heeft verder geen pensioen
opgebouwd. Haar droom is een zeiljacht te kunnen kopen van € 100000,00.
Winst op verkoop pand € 96000,00
Verlies op voorraden € -3000,00
Goodwill € 20000,00
Stakingsaftrek € 3630,00
Eigen Vermogen €156000,00
4. Wat is de stakingswinst?
€ 113.000,-- (96000 -/- 3000 + 20000)
(belaste stakingswinst = 113.000 -/- 3630 = 109.370)
5. Indien ze na AOW een inkomen van € 30000,00 nodig heeft om te kunnen blijven leven zoals ze nu leeft
hoeveel dient ze dan bij te verzekeren?
30.000-/- aow 14.040-/- pensioen 5.950 (35000 -18000 x 1,75% x 20) = € 10.010,--
, 6. Stel dat ze € 150.000,00 overhoud om stakingslijfrente van te kopen heeft ze dan nog voldoende over voor
haar zeiljacht?
Je hoeft hiervoor niet naar het eigen vermogen te kijken. Kijk wat ze over heeft aan belaste stakingswinst en
daar moet je dan even 52% afhalen (belastingtarief in box 1 nemen). Wat je dan overhoudt, moet voldoende zijn
om een zeiljacht of wat dan ook aan te kopen. Is dat niet het geval (en tot nu toe is dat vaak in het examen het
geval), dan zoek je naar een antwoord dat ze niet genoeg geld over heeft nadat ze gebruik heeft gemaakt van de
stakingslijfrente.
Mart en Vitor hebben samen een BV, Mart heeft 60% van de aandelen en Vitor 40%. Ze hebben het pensioen geregeld
door middel van reserves die ook daadwerkelijk op de bank gereserveerd staan. Daarnaast sparen ze bij voor pensioen
op basis van beleggingen. Mart heeft hier veel verstand van en boekt goede resultaten. Vitor vindt beleggen niets en
begrijpt er niet veel van. Ïk wordt al zenuwachtig als ik 100 euro verlies in het casino” zegt hij. Hij heeft het volste
vertrouwen in Mart want die belegt al zeker 10 jaar. Vitor heeft een inkomen van € 55000,00 en € 10000,00 per jaar aan
dividend. Ze hebben verder niets geregeld voor wat betreft arbeidsongeschiktheid.
7. Wat is de proffessionele reactie voor u als adviseur?
a. U laat Mart beslissen over uw pensioen, u moet zelf beslissen!
b. Ik vind beleggingen niet goed bij u passen, het is te risicovol.
c. Wat een verstandige keus om te beleggen, Mart heeft er veel verstand van.
8. Vitor maakt zich zorgen als hij arbeidsongeschikt wordt. Hij is bereid de € 10000,00 dividend op te geven als
hij arbeidsongeschikt wordt. Hij zou graag 70% van zijn inkomen behouden Wat is waar? Er zijn er meedere
goed.
a. Hij heeft recht op een Wia-uitkering
b. Hij heeft recht op een loondoorbetaling van 104 weken
c. Hij wil graag € 45500,00 van zijn inkomen behouden
d. Hij kan zich privé bijverzekeren voor arbeidsongeschiktheid met goedkeuring van de BV
Piet en Marie gaan scheiden, op de spaarrekening staat € 62500,00 er is een lijfrentespaarrekening van Piet van €
14075,00 die aan hem wordt toebedeeld. De WOZ waarde van de eigen woning bedraagt € 415000,00 waar een
hypotheek op gevestigd is van € 375000,00. Piet blijft in de woning en Marien krijgt het meeste geld van de
spaarrekening.
9. Wat blijft er voor Piet over van de spaarrekening nadat de verdeling heeft plaatsgevonden? Hou rekening met
30% latente belasting.
helft spaarrek. 31250 + , helft huis 20.000, + helft LR 4926 = 56.176 pp
Er blijft over van spaarrek. € 6.324,--
10. Hoe waarborgt het Kifid haar onafhankelijkheid?
a. Staat onder toezicht van Ministerie van Financien
b. Is Vertegenwoordigt door alle brancheverenigingen
c. Heeft veel verschillende klachtenprocedures
11. Vraag over de kosten bij direct beleggen. Welke kosten zijn er niet:
A transactiekosten,
B beheerskosten
C performance fee.
Mevrouw zomer heeft in 2007 een huis gekocht voor ong. 400.000,-- Ze heeft een KEW spaarpolis 350.000,--
zonder risicodekking. Koopsom eenmalig 30.000,-- en per maand 355,-- duur 30.
, PREVIEW 3
OEFENTOETSEN WFT VERMOGEN 2016
Oefentoets 1
1. Welke partijen zijn betrokken bij het financiële systeem en wat is hun rol hierin?
2. Op welke wijze ontstaan er bij sectoren financieringsoverschotten of financieringstekorten?
3. Wat is een financiële titel en hoe wordt deze gecreëerd?
4. Noem een aantal financiële titels
5. In welke sectoren kan de macro-economie van een land worden onderverdeeld?
6. Welke rol spelen toekomstverwachtingen van consumenten en producenten in een economie?
7. Geef een omschrijving van het begrip 'indicator'
8. Wat verstaan we onder economische groei?
9. Wat verstaan we onder inflatie?
10. Wat verstaan we onder monetair beleid en begrotingsbeleid?
11. Het stelsel van rentevoeten is op te splitsen naar de hoogte en de structuur van rentevoeten. Wat
is verband tussen de hoogte en de structuur van rentevoeten?
12. Noem een aantal bepalende factoren naar de hoogte van Nederlandse Rentevoeten
13. Geef aan in hoeverre de mate van openheid van economie van invloed is op het renteniveau
14. Wat is de invloed van de micro- en macro- verwachtingen op het gedrag van beleggers?
15. De schommelingen van de economische groei noemen we 'conjuctuur'. Hierin wisselen we
periodes van sterkere, tragere en zelf negatieve groei?
Welk antwoord is juist?
a. Bij deflatie is er sprake van waardevermeerdering van het geld en daalt algemeen het prijsniveau.
Hierdoor stijgt de koopkracht.
b. Bij inflatie is er sprake van van daling van het prijsniveau. Hierdoor stijgt de koopkracht
c. Als de lonen even sterk stijgen als de inflatie, dan zal de koopkracht toenemen.