Inhoud
Inhoud ..................................................................................................................................................... 1
Deel I ....................................................................................................................................................... 2
1 Opvoeden, pedagogiek en orthopedagogiek ..................................................................................... 2
2 Opvoedingsdoelen, -factoren en -middelen....................................................................................... 5
3 Separatie en normalisatie, integratie en inclusie ............................................................................... 6
4 Hulpverlengingsmodellen .................................................................................................................. 7
5 Observeren en rapporteren ............................................................................................................... 8
6 Diagnosticeren, classificeren en handelen ......................................................................................... 9
7 Individu en groep ............................................................................................................................ 11
Deel II .................................................................................................................................................... 13
8 Zintuigelijke functioneringsbeperkingen .......................................................................................... 13
9 Motorische functioneringsbeperkingen ........................................................................................... 14
10 Cognitieve functioneringsbeperkingen .......................................................................................... 15
11 Meervoudige functioneringsbeperkingen ...................................................................................... 16
12 Emotionele functioneringsbeperkingen ......................................................................................... 16
13 Ouder zijn van een kind met (ernstige) functioneringsbeperkingen ............................................... 17
14 Gezinsbegeleiding, -ondersteuning en -vervanging ........................................................................ 17
Begrippenlijst / Themalijst ..................................................................................................................... 19
1
,Deel I
1 Opvoeden, pedagogiek en orthopedagogiek
Opvoeden is van alle tijden. Hoe ver we ook terugkijken in de geschiedenis, te allen tijde zien we vormen
van ‘opvoeden’. In alle culturen komen we dit verschijnsel tegen. Vandaar dat we opvoeden ook als een
cultuurverschijnsel mogen beschouwen. Er bestaan waarneembare verschillen in de manieren van
opvoeden. In de cultuur en periode waarin met opgroeit, bepalen in grote mate de wijze waarom een
opvoeding plaatsvindt. De manier waarom opvoeders met hun kinderen omgaan, ligt veelal een bepaald
uitgangspunt of ‘mensbeeld’ ten grondslag.
Kinderrechtenverdrag (voor de rechten van kinderen): De 54 artikelen van het kinderrechtenverdrag zijn
globaal toe te splitsen tot drie categorieën:
1. Recht op onderhoud (voeding, gratis onderwijs, zorg en begeleiding)
2. Recht op bescherming (rechten tegen uitbuiting, verwaarlozing, mishandeling en seksueel
misbruik)
3. Recht op participatie (inspraak, eigen meningsvorming, eigen geloof, mee mogen beslissen en
recht op eigen cultuur)
Pedagogiek: de wetenschap die het opvoeden als object heeft en waarin de theorie, dus het denken
over opvoeden, centraal staat.
Pedagogie: de praktijk, het handelen binnen de opvoedingssituaties.
Opvoeden is het grootbrengen van het kind en begeleiding naar zelfstandigheid. Op welke wijze het kind
zich ontwikkelt, is afhankelijk van zowel interne als externe factoren:
- Met interne factoren worden de eigenschappen die het kind bij de geboorte heeft meegekregen
bedoeld.
- Met externe factoren bedoelt men de omstandigheden waarin het kind opgroeit.
De omgang tussen opvoeder en kind is een unieke omgang, waarin de regel een wederzijds
betrokkenheid valt waar te nemen. In die betrokkenheid is sprake van een omgang waarin met name
geborgenheid, veiligheid en een uitnodigende omgeving de basis vormen voor de verdere ontplooiing
van het kind Het kunnen opgroeien in een warme omgeving bevordert de emotionele en sociale
ontwikkeling. De opvoeder oefent in zijn omgang met het kind veelal een doelgerichte invloed uit.
Het kind leert in de omgang dat het niet alles mag doen. Er worden grenzen aan zijn gedrag gesteld. Wat
in de ogen van de opvoeder nog wel en niet meer toelaatbaar is. De opvoeder neemt zijn
verantwoordelijkheid en schroomt niet om in te grijpen. Het kind wordt direct en consequent op zijn
gedrag aangesproken. Dat geeft duidelijkheid en het leert daardoor stapsgewijs hoe het zich een
volgende keer dient te gedragen. Het is belangrijk dat een kind ook de ruimte krijgt om fouten te maken.
Om te mogen vallen en weer op te staan.
2
, Voorlopige doel: kleine tussenstappen in de
opvoeding waar iets bereikt kan worden
(bijvoorbeeld lopen)
Einddoel in de opvoeding: streven naar
“volwassenheid”. Letterlijk betekent
volwassenheid zoiets als ‘volgroeid zijn’.
Hiermee wordt dan alleen de lichamelijke
ontwikkeling van iemand bedoeld.
Breinonderzoek heeft aangetoond dat het brein
van jongeren pas volgroei is tussen het twintigste en vijfentwintigste levensjaar. Volgens Langeveld
(1981) herkennen we bij een volwassene: ‘In alle dynamiek openbaart zich plan, lijn, doelstelling,
gebondenheid van hetgeen men zichzelf heeft opgelegd.’ Hieruit is af te leiden dat de volwassene op
zichzelf is aangewezen. Dat hij actief is, dingen onderneemt, plichten heeft, keuzes maakt en
aansprakelijk is voor het slagen en falen ervan
Opvoeden is een proces omdat ontwikkeling in opeenvolgende tijdsfasen plaatsvinden. Die tijd is nodig
om de verschillende opvoedingsdoelen na te kunnen streven en mogelijk te realiseren.
Niet alle opvoeders hebben altijd duidelijk voor ogen welke weg ze bij de opvoeding willen volgen. We
kunnen bij de meeste wel een bepaalde stijl in hun opvoedend handelen waarnemen. Een veel gebruikt
onderscheidt in opvoedingsstijlen zijn:
- Autoritaire opvoedingsstijl: kind weinig inspraak, strenge regels en straffen, weinig vertrouwen,
ontwikkeling wordt belemmerd.
- Democratische opvoedingsstijl: er is overleg, gepaste manier van corrigeren, wederzijds
vertrouwen.
- Laissez-faire opvoedingsstijl: Kind mag het zelf uitzoeken.
- Permissieve (toegevende) opvoedingsstijl: opvoeders zijn toegefelijk, zorgzaam, weinig regels,
kinderen nemen zelf beslissingen.
Anders dan binnen de algemene pedagogiek hebben we ook te maken met bijzondere omstandigheden
waarbij problemen en belemmeringen ontstaan tijdens de opvoeding. Voorbeelden van deze
omstandigheden zijn verstandelijke beperkingen, slechthorendheid, gedragsproblemen en lichamelijke
beperkingen. Orthopedagogiek is hierin een handelingsgerichte wetenschap. Hierin wordt vooral
onderzocht welke mogelijke oplossingen beschikbaar zijn voor het handelen. Orthopedagogiek is gericht
op de bijzondere opvoeding.
De orthopedagoog kijkt vooral naar:
- Welke factoren in het opvoedingsproces zijn verstoord?
- Hoe komt dat?
- Welke invloed heeft de omgeving?
- Welke mogelijke oplossingen zijn er beschikbaar?
Doel van het handelen hierin is het probleemgedrag of de ontwikkelingsbelemmeringen verminderen of
laten verdwijnen.
3