Inhoud
H4: EVOLUTIE................................................................................................................................................ 2
4.1 Ontwikkeling van het leven......................................................................................................................2
4.2 Prokaryoten..............................................................................................................................................4
4.3 Eukaryoten................................................................................................................................................5
4.4 De evolutietheorie....................................................................................................................................8
4.5 Onderzoek naar evolutie..........................................................................................................................8
4.6 Evolutie in populaties...............................................................................................................................9
4.7 Ontstaan van soorten.............................................................................................................................10
H5: ECOLOGIE............................................................................................................................................. 12
5.1 Ecologie op alle organisatieniveaus.......................................................................................................12
5.2 Organismen............................................................................................................................................13
5.3 Populaties...............................................................................................................................................13
5.4 Ecosystemen...........................................................................................................................................14
5.5 Veranderende ecosystemen...................................................................................................................15
H6: MENS EN MILIEU................................................................................................................................... 17
6.1 De relatie tussen mens en milieu............................................................................................................17
6.2 Kringlopen...............................................................................................................................................17
6.3 Voedselproductie....................................................................................................................................19
,H4: Evolutie
4.1 Ontwikkeling van het leven
Ontstaan van organische stoffen
Aan het ontstaan van het leven ging waarschijnlijk een chemische revolutie vooraf. Hierin werden de
stoffen gevormd waaruit de eerste eencellige kon ontstaan. Tot zo’n 3 miljard jaar geleden bevatte de
atmosfeer geen zuurstof. De zogenaamde oer atmosfeer was waarschijnlijk een mengsel van stikstofgas,
waterdamp, koolstofmonoxide, koolstofdioxide, waterstofgas, ammoniak, methaan en waterstofsulfide.
Door toevoer van energie, zoals van uv-straling of meteorietbotsing, kunnen die stoffen ioniseren. Daarbij
ontstaat koolstof, waterstof, stikstof en zuurstof. Die ionen zullen met elkaar doorreageren. Op die
manier ontstonden uit de oer atmosfeer van anorganische stoffen de eerste organische stoffen.
Anorganische stoffen zijn stoffen opgebouwd uit kleine, eenvoudig gebouwde moleculen. Voorbeelden
zijn koolstofmonoxide, koolstofdioxide, water en zuurstof.
Organische stoffen zijn stoffen die meestal afkomstig zijn van organismen. Ze hebben relatief grote en
ingewikkeld gebouwde moleculen. Ze zijn opgebouwd uit een of meer koolstofatomen, waterstof en
meestal ook zuurstof. Daarnaast kunnen ze stikstof, fosfor en zwavel bevatten. Een voorbeeld is glucose.
Ontstaan van levende cellen
Volgens theorieën kwamen de eerste organische stoffen terecht in de zeeën. Dit kan door indikking, maar
ook bij de zogenaamde black smokers: vulkanische schoorstenen op de bodem van de zee. In het water
verenigden kleine organische moleculen zich tot grotere moleculen. De organische moleculen
rangschikten zich in een soort druppels, protobionten genoemd. Daaruit ontstonden de eerste cellen. De
vorming van cellen is een voorbeeld van zelforganisatie. Bij zelforganisatie ontstaan eenheden met
nieuwe eigenschappen op een hoger organisatieniveau.
De eerste gevonden fossielen zijn van prokaryote organismen: eencellige organismen zonder celkern of
andere zichtbare organellen. De eerste prokaryote organismen waren anaeroob: ze leefden in een milieu
zonder zuurstof. Bovendien waren ze heterotroof: ze konden geen organische stoffen vormen uit
anorganische stoffen, maar moesten de organische stoffen binnenkrijgen via voedsel. Uit de opgenomen
organische stoffen bouwden ze dan hun eigen organische stoffen op. Ook de benodigde anorganische
stoffen nemen ze op uit de omgeving.
Ongeveer 2,8 miljard jaar geleden ontstonden bacteriën die in staat waren tot fotosynthese, de
cyanobacteriën of blauwalg. Dit waren de eerste autotrofe organismen. Autotrofe organismen hebben
uit de omgeving alleen anorganische stoffen nodig en maken daaruit de benodigde organische stoffen.
Dit doen ze door middel van fotosynthese. Een stof genaamd chlorofyl maakt dat mogelijk. De
cyanobacteriën produceerden daarnaast ook zuurstof. Hierdoor nam de zuurstofconcentratie sterk toe,
en stierven de anaerobe organismen langzaam af. Rond die tijd ontstonden de eerste aerobe heterotrofe
organismen.
Ontstaan van eukaryoten
Ongeveer 1,5 miljard jaar geleden ontstonden de eerste eukaryoten: cellen met een celkern, dubbele
membranen en organellen. Deze ontwikkeling vond plaats volgens de endosymbiosetheorie. Endo =
binnen, symbiose = samenleving. Binnen de samenleving dus. Volgens de endosymbiosetheorie
ontstonden eukaryoten uit relatief grote prokaryoten. Door instulping van het celmembraan ontstond
een kern rond het DNA en ontstonden organellen als het ER. Ingesloten aerobe, heterotrofe bacteriën
ontwikkeleden zich tot mitochondriën en ingesloten cyanobacteriën ontwikkelden zich tot chloroplasten.
2
, Mitochondriën en chloroplasten zijn dus ooit vrij levende bacteriën geweest. Dat blijkt uit een aantal
punten:
Beide organellen bevatten kringvormig DNA, zoals de vrije bacteriën;
Beiden bezitten een dubbel membraan, de bouw van het binnenste membraan komt overeen met
dat van een prokaryoot organisme;
Het cytoplasma van planten en dieren kan de organellen zelf niet vormen, ze delen zichzelf;
De deling van de organellen is niet geregeld vanuit het DNA in de celkern, maar waarschijnlijk via hun
eigen DNA;
Het DNA van de organellen lijkt meer op dat van bacteriën dan dat uit de celkern.
Indeling in domeinen
Door vergelijking van de bouw van ribosomen bestaat de hoofdindeling van alle levensvormen uit drie
domeinen: bacteriën, archaea en eukaryoten.
De domeinen bacteriën en archaea bestaan uit eencelligen zonder celkern of andere door membranen
begrensde organellen. Ze worden daarom beiden tot de prokaryoten gerekend.
Archaea kunnen overleven onder extreme milieuomstandigheden en hun biochemie verschilt zo van de
andere vormen van leven, dat ze een aparte categorie hebben. Ze lijken meer op de eukaryoten, dan op
bacteriën.
Tot het domein van de eukaryoten behoren onder anderen schimmels, planten en dieren. De cellen van
eukaryoten zijn complexer gebouwd dan die van prokaryoten.
3