H1: Vertering
1.1 Voedingsstoffen
Om alle stofwisselingsprocessen in het lichaam goed te laten verlopen zijn zo’n vijftig verschillende
voedingsstoffen nodig, die met de voeding binnen moeten komen.
Voeding
Eten en drinken is voor heterotrofe organismen zoals de mens noodzakelijk om in leven te blijven. Zo
komen de stoffen binnen die nodig zijn voor de stofwisselingsprocessen. Alles wat je eet of drinkt worden
voedingsmiddelen genoemd. Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Er zijn zes groepen
voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitaminen. Daarnaast bevat voeding
voedingsvezels. Al die stoffen spelen een rol in het lichaam. Sommige voedingsstoffen werken als bouwstof
voor de vorming van organische moleculen bij de voortgezette assimilatie. Brandstoffen zijn
voedingsstoffen die energie kunnen leveren voor de dissimilatie.
Eiwitten
Eiwitten of proteïnen zijn ketens van tientallen tot duizenden aminozuren. Er bestaan dierlijke eiwitten,
die uit dierlijke producten komen, en plantaardige eiwitten uit plantaardige producten.
In het verteringsstelsel worden eiwitmoleculen uit het voedsel weer gesplitst in losse aminozuren. De
aminozuurmoleculen worden meegenomen met het bloed en afgevoerd naar de lever. Vanuit de lever
gaan ze het hele lichaam door. Bij de eiwitsynthese worden de aminozuren in de cellen weer aan elkaar
gekoppeld tot eiwitmoleculen.
In de eiwitten van mensen komen twintig verschillende aminozuren voor. Twaalf daarvan kunnen we zelf
maken als ze via het voedsel niet voldoende binnenkomen. Ze worden dan in de lever gevormd uit andere
aminozuren door aminogroepen over te plaatsen. De andere acht heten de essentiële aminozuren en
kunnen alleen via het voedsel het lichaam inkomen.
Eiwitten zijn belangrijke bouwstoffen voor cellen en weefsels. Ze maken bijvoorbeeld deel uit van
tussencelstof, zoals de in de collageenvezels. Ook reguleren eiwitten vrijwel alle processen in een
organisme. Ze zijn betrokken bij transport van stoffen, celcommunicatie en chemische reacties. Het
lichaam kan eiwitten ook gebruiken als brandstof, eiwitten worden dan omgezet in glucose, dat vervolgens
wordt verbrand.
Koolhydraten
Koolhydraten of sachariden zijn belangrijke brandstoffen voor het lichaam. Bij de verbranding van 1g
koolhydraten komt 17 kJ energie vrij. Als te veel koolhydraten het lichaam in komen, zorgt het hormoon
insuline ervoor dat een deel daarvan wordt omgezet in de polysacharide glycogeen. Glycogeen wordt als
reservestof opgeslagen in de lever en de spieren. Het grootste deel van overbodige koolhydraten wordt
echter omgezet in vet en onder de huis of rond organen opgeslagen.
Koolhydraten kunnen ook gebruikt worden als bouwstoffen. Een DNA-molecuul bevat bijvoorbeeld de
monosacharide desoxyribose en ATP bevat de monosacharide ribose. In celmembranen spelen
koolhydraten een rol bij de herkenning van de cel door andere cellen.
Voedingsvezels zijn koolhydraten die niet kunnen worden verteerd door de enzymen van de mens. Een
deel van die vezels kan in de darmen wel worden afgebroken door enzymen van bacteriën. Voedingsvezels
komen uit de wanden van plantaardige voedingsmiddelen. Ze bevorderen de darmwerking en de stoelgang
en zorgen voor een verzadigd gevoel.
Vetten
Moleculen van vetten of lipiden bestaan uit een glycerolmolecuul en drie vetzuurmoleculen. Die vetten en
oliën worden triglyceriden genoemd. Vetzuren kunnen verzadigd of onverzadigd zijn. Verzadigde vetzuren
2
, hebben alleen enkele bindingen tussen de C-atomen, terwijl onverzadigde vetzuren ook dubbele bindingen
hebben.
Het lichaam kan glycerol en de meeste vetzuren vormen uit andere organische stoffen. Voedsel hoeft
daardoor maar weinig vetten te bevatten. Alleen enkele onverzadigde vetzuren kan het lichaam niet zelf
maken. Dat zijn de essentiële vetzuren.
Vetten werken als brandstof voor het lichaam. Bij de verbranding van 1g vet komt 38 kJ energie vrij. Overig
vetten worden opgeslagen als reserve-energiebron onder de huid en rondom organen. Vetten dienen ook
als bouwstof. Fosfolipiden vormen een belangrijk onderdeel van membranen. Cholesterol is een vet dat
voorkomt in celmembranen en wordt gebruikt bij de productie van hormonen, gal en vitamine D.
Water
Organismen bestaan voor het grootste deel uit water. Een volwassen menselijk lichaam bestaat voor zo’n
60% uit water. Water is onder andere een belangrijke bouwstof voor lichaamscellen en een oplosmiddel
voor allerlei stoffen. Samen met de opgeloste stoffen bepaald water de osmotische waarde van de
vloeistoffen in het lichaam. Water is ook een transportmiddel en het speelt een rol bij de regeling van de
lichaamstemperatuur.
Door verdamping van water uit zweet raakt het lichaam water kwijt. Ook via uitgeademde lucht, urine en
ontlasting raakt het lichaam water kwijt. Dit verlies wordt voor een klein deel aangevuld door water dat
vrijkomt bij de dissimilatie. De rest wordt aangevuld door eten en drinken.
Mineralen
Mineralen of zouten zijn anorganische stoffen, zoals calcium, fluor, kalium en natrium. Mineralen zijn
nodig om vele processen in het lichaam goed te laten verlopen. Sommige mineralen worden gebruikt als
bouwstoffen. Zo zorgt calcium voor sterk botweefsel en stevig tandbeen. Mineralen kunnen ook andere
functies vervullen. Zo is calcium nodig voor de stolling van bloed en zorgt kalium er met natrium voor dat
neuronen impulsen kunnen geleiden. Mineralen die maar in kleine hoeveelheden nodig zijn heten
spoorelementen. Voorbeelden zijn fluor, chroom, jodium en ijzer.
Vitaminen
Vitaminen zijn organische stoffen die nodig zijn om processen in het lichaam goed te laten verlopen. Ze
worden aangegeven met een letter. Belangrijke vitaminen zijn bijvoorbeeld A, B, C, D en K. Vitamine B is
een verzamelnaam voor verschillende vitaminen, het vitamine-B-complex. De losse vitaminen worden
aangegeven met cijfer, zoals B1.
Een overzicht van de verschillende vitaminen en hun functie staat in binas tabel 82A.
Vitamine K kan door bacteriën in de darm worden gemaakt, de andere vitaminen moet via het voedsel
binnekomen. Sommige vitaminen komen in het voedsel voor als provitaminen. Uit die provitaminen kan
het lichaam zelf vitaminen vormen.
3