Samenvatting Rekenen met hele
getallen op de basisschool
Hoofdstuk 2 Groeiend getalbegrip in voorschoolse periode en
groep 1 en 2
2.2 (Voor)schoolse periode: ontluikende gecijferdheid
Ontluikende gecijferdheid= een proces waarbij de kinderen grotendeels op eigen kracht geleidelijk
meer besef krijgen van de (samenhang van) verschillende betekenissen en gebruikswijzen van
getallen. Kenmerken voor deze ontluikende gecijferdheid is dat er in eerste instantie min of meer op
zichzelf staande kenniselementen tot ontwikkeling komen waartussen gaandeweg meer samenhang
komt.
Verschillende voorbeelden van ontluikende gecijferdheid:
- Besef krijgen van een aantal: het aangeven van twee voorwerpen, waarvan er ook één op
dat moment niet zichtbaar is (voetsporen van een hond).
- Opzeggen van de telrij als een versje: een kind vindt het leuk het versje op te zeggen, maar
weet nog niet hoe de rij vanaf tien verder gaat en het belang is er nog niet.
- Naspelen van resultatief tellen: andere kinderen nadoen, al gaat dat niet altijd even goed…
- Symboliseren op de vingers: vier lammetjes in de wei aanwijzen op de vingers.
- Inzetten van de telrij bij veranderde hoeveelheden: eerst vijf stickers, daarna twee erbij:
zeven stickers
Hierbij is de leefomgeving van belang voor de kinderen, die sterk kan verschillen. Sommige kinderen
worden niet uitgedaagd om op pad te gaan of met getalsmatige situaties geconfronteerd. De
leerkracht moet daar extra bijspringen.
Getallen kunnen verschillende functies hebben:
- Aantal/hoeveelheidsgetal (kardinale functie): de hoeveelheid van vijf dropjes
- Telgetal (ordinale functie of volgorde): de nummer vijf of de vijfde in de aftelrij, tweede,
derde
- Meetgetal: de leeftijd van vijf jaar, vijf meter
- Naamgetal: tramlijn 5
- Rekengetal: ‘twee erbij drie’ is vijf
Leerkrachten kunnen met leerlingen in gesprek om verschillende betekenissen en gebruikswijzen
met elkaar in verband te brengen. Laat de kinderen zo veel mogelijk in aanraking komen met
verschillende situaties waarin getallen verschillende rollen spelen.
Leerlingen komen in alledaagse situaties in aanraking met getallen: de klok, huisnummer,
busnummer, leeftijd, kalender, aantal bladzijden in een boek, aantal stukjes appel, etc. Dit soort
getallen zijn betekenisvol in een context.
De betekenissen van getallen kunnen als volgt voorkomen:
- Aantal: een getal geeft een aantal aan, het resultaat van een telling (vijf appelschijfjes = 5)
- Tellen: een getal wordt gebruikt om te tellen, waarbij het gaat om het opzeggen van een
rijmpje of versje en niet is bedoeld om een hoeveelheid te bepalen (1,2,3,4,5,6,7,8,9,10, wie
niet weg is, is gezien)
- Meten: een getal waarbij meten aan de orde is en een maat gebruikt wordt (5 jaar)
- Naam of nummer: een getal dat een naam is, de namen of nummers kunnen geordend zijn
maar ook willekeurig voorkomen (tramlijn 5, pannenkoek 1, 2, 3)