Hoofdstuk 2; soorten en populaties
Paragraaf 1; De de nitie van een soort
- ecologie: wetenschap die zich bezighoudt met bestuderen van relaties tussen
organismen onderling en hun milieu.
- individuen behoren tot dezelfde soort wanneer ze samen nakomelingen kunnen krijgen.
- organismen van een soort hebben grote overeenkomsten in eigenschappen, gedrag en
leefgebied.
- binominale naamgeving: naamgeving die uit 2 delen bestaat; geslachtsnaam (met een
hoofdletter) en soortaanduiding
- taxonomie: wetenschappelijke indeling van soorten
- indeling van groepen van organismen van klein naar groot: organismen, soorten,
geslachten, families, orden, klassen, rijken
- DNA-onderzoek brengt familierelaties beter in beeld
- hybriden: de levensvatbare nakomelingen van verschillende soorten. Ze zijn meestal
onvruchtbaar maar kunnen helpen om familierelaties beter in beeld te brengen. (Als 2
soorten een hybride krijgen, moeten ze enigszins nauw verwant zijn aan elkaar.)
- monocultuur: weinig tot geen variatie in de soorten.
Paragraaf 2; Populaties
- populatie: organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. Dieren paren vaker
onderling in de populatie dan met dieren van een andere populatie.
Individuen in een populatie zijn vaak directe familie
Maakt ze kwetsbaar voor bijv. ziekte
Populaties kunnen ineens verdwijnen
(Bij gunstige omstandigheden kan de populatie ook snel groeien)
- wanneer individuen een populatie verlaten kunnen ze een nieuwe populatie vormen, of
een andere populatie versterken.
- beperkende factor:
- versnippering: het leefgebied van een soort is opgedeeld in kleinere stukken, vaak door
toedoen van de mens (denk aan wegen, woonwijken etc.) heeft vaak een negatieve
invloed op de diersoorten in dat gebied.
- ontsnippering: het versnipperen verhelpen.
- territorium: leefgebied van één dier
Paragraaf 3; Elke soort is anders
- habitat: een leefomgeving van plant en dier, met speci eke biotische en abiotische
factoren die voor hun gunstig is. De belangrijke factoren voor een soort staat in de
beschrijving van hun habitat. De natuurlijke leefomgeving van een soort
- optimum van een organisme: de waarde van een milieu factor wat het best is voor een
bepaald dier.
- tolerantiegrenzen: een minimum en maximum waarde voor de abiotische factoren,
waarin een dier kan leven. Als de tolerantiegrenzen worden overschreden gaat het
individu dood (aaaah.....)
fi fi
, - ecologische niche van een soort: het gebruik van de biotische en abiotische factoren
van een gebied. Wat doet een soort? Wat is zijn invloed op het ecosysteem? De functies
in het ecosysteem van een soort. De invloed die een soort heeft op het ecosysteem. Het
kan variëren van seizoen tot seizoen.
Paragraaf 4; relaties (belangrijk!)
- predatie: het vangen en eten van dieren
- voedselketen: reeks energiestappen vanaf de plant tot de laatste organisme dat de
energie gebruikt. Dieren die elkaar opeten. Producent, consument 1e orde, consument 2e
orde, consument 3e orde, reducent.....
- voedselweb: het geheel van onderling verbonden voedselketens in een gebied.
- dynamisch evenwicht: populatiegroottes zijn stabiel, maar niet constant
- populaties schommelen rond gemiddelde
- door verstoring, zoals bijvoorbeeld ziekte/gif, kan dynamisch evenwicht veranderen. Kan
gevolgen hebben tot ecosysteem.
- toppredatoren: bovenaan toren, beren, haviks etc.
Bepaling populatiedichtheid
- alles (aantallen) tellen
- steekproef nemen in klein gebied:
- kwadrantmethode: bepaalt een deel van het gebied, bij weinig beweegbare organismen
(planten, kevers, etc.)
- vangen, merken en terugvangen: bij moeilijk waarneembare soorten
- schatting: uitwerpselen, pootafdrukken, prooiresten
- totale populatiegrootte = P
- eerste vangst, alles merken en terugzetten: M1
- totaal aantal dieren in tweede vangst: M2
- gemerkte dieren in tweede vangst: G2
- P = (M1 x M2) : G2
- autotroof: kunnen zelf hun organische sto en maken (fotosynthese)
- heterotroof: andere organismen nodig om aan hun organische sto en te komen.
- persistente sto en: blijft bij standpunt, aanhouden, sto en die niet veranderen, blijven
heel lang in een ecosysteem.
- accumulatie: ophoping
ff ff ff ff