Hoofdstuk 17; stedelijke ecosystemen
Voorkennis
- producent - consument - reducent (tro sche niveau’s)
- ecosysteem: kringloop, voedselweb, energiestromen
- autotroof: kunnen eigen energie maken (foto: energie uit licht, chemo: energie die vrij
komt bij omzetting sto en, chemische reactie)
- heterotroof: afhankelijk van energiemakers om hun heen
- voedselweb: pijl richting de persoon die eet
- voedselketen makkelijker dan voedselweb
- Energie verloren door - ontlasting -sterfte -gebruik door beweging
Paragraaf 1; het ecosysteem stad
- commensalisme mutualisme parasitisme
Paragraaf 2; de stad selecteert
- bron 5 bron 6
Paragraaf 3; voedsel
-
Paragraaf 4; water
- niche: bepaald ecosysteem waar een organisme gewend is in te leven, geen niche, geen
die speci eke soort
fi ff fi
,Hoofdstuk 18; wereldwijde kringlopen
Paragraaf 1; koolstofkringloop
- CO2 onderdeel koolstofkringloop
- CO2 en CH4 broeikasgas; gas dat warmtestraling van de aarde vasthoudt.
- Detritus: uitwerpselen en dode resten van planten en dieren
- Vrije en in herkauwers levende methaanbacterien zetten organische sto en anaeroob
om in methaan (CH4).
- Snelle koolstof kringloop: binas 93F, producent consument reducent rijtje, binnen een
paar 100 jaar
- Langzame koolstof kringloop: wanneer Co2 in fossiele brandsto en gaat zitten, Binas
93F: “opname in sedimenten, bodem, fossiele brandstof —verwering, verbranding —>”
Paragraaf 2; stikstofkringloop
- N2 niet handig, NO3- of NH4+ nodig
- Stikstofbinding/stiksto xatie: N2 wordt verandert in NH4+, door stikstofbindende
bacterien. Deze NH4+ kan worden gebruikt om aminozuren te maken en dus eiwitten
(organische sto en).
- Groenbemesting: boeren die planten onnderploegen met stikstofbindende bacterien.
- Door veel kunstmest gebruik is er een overschot aan bodemzouten.
- Door uitspoeling komen bodemzouten in het oppervlaktewater, wat leidt tot eutro ering
(bijvoorbeeld ammoniumionen + nitraat kunnen worden uitgespoeld)
- hypoxie: zuurstofarme omstandigheden
ff ffi ff ff fi
, - stikstofoxiden (NOx) reageren met ozonlaag, die neemt af, er ontstaan zure producten
die planten aantasten.
- vermesting: verrijking van bodem met stikstof, ook wel: de toevoeging van extra
meststo en aan een ecosysteem. Hierdoor gaan bepaalde planten snellen groeien,
verdringen anderen, biodiversiteit neemt af.
- NOx met water, reageert tot zuren (bijv HNO3), zure regen.
Paragraaf 3; Fosfor en andere elementen
- Mycorrhiza: symbiose van schimmel en plant
- Rhizosfeer: directe omgeving van plantenwortels (ingewikkeld)
- Planten maken gebruik van schimmels om fosfaten op te
nemen
- Fosfaten zijn gebonden aan bodemdeeltjes, in de rhuzosfeer
leven bacterien die fosfaten in oplossing brengen door zuren af
te scheiden.
- Schimmels aan een plant kunnen de fosfordeeltjes bereiken en
doorgeven aan de plant. (Mycorrhizaschimmels)
- indicatorsoorten: soorten die alleen groeien bij bijvoorbeeld
schoon water. Die laten een kenmerk van het milieu zien.
Paragraaf 4; een oceaan van plastic
- Persistente sto en zijn niet biologisch afbreekbaar en hopen op in de voedselketen
(plastic is niet biologisch afbreekbaar).
- Organische sto en zijn wel biologisch afbreekbaar want reducenten kunnen ze
omzetten in anorganische sto en.
- Omslagpunt van ecosysteem:
ff ff ff
, Hoofdstuk 21; planten
Paragraaf 2; water
- schimmels groeien uit sporen: haploide cellen (1 stuk van ieder chromosoom) die
dienen voor de vermeerdering van schimmels.
- Als een spoor in het wortelstelsel van een plant is gekomen, groeit het verder als
schimmeldraden (mycelium) omhoog de stengel in. In de transportkanalen worden
nieuwe sporen gevormd.
- (binas 91b)
- door de worteldruk wordt het water via houtvaten naar boven geperst.
- Apoplast-route: via celwanden
- Symplast-route: via (celmembranen en) het grondplasma
- Bandjes van Caspari zorgen ervoor dat water en mineralen niet
meer de apoplast route kunnen volgen, dan heeft de plant geen
controle.
- (binas 81E)
- watermoleculen trekken elkaar aan (waterstofbruggen): cohesie
- Watermoleculen trekken aan de wanden van houtvaten en
andersom: adhesie
- De ‘waterdraad’ die ontstaat zorgt ervoor dat het water omhoog kan gaan en is vrij
sterk.
- Verdampingsstroom: door verdamping zuigen balderen het water via de houtvaten uit
de wortels
- De zwaartekracht, de verdampingsstroom, de worteldruk, en de cohesie/adhesie
krachten leveren de waterpotentiaal (waterdruk). ≤ 0.
- Water stroomt altijd van een minder negatieve waterpotentiaal naar de negatiefste
waterpotentiaal.
𝛙