Samenvatting Burgerschap – Sociaal Maatschappelijke
Dimensie
Thema 1
Hoofdstuk 1 Cultuur
1.1 Cultuur:
Op school zie je veel verschillen tussen mensen, bijvoorbeeld in kapsel of huidskleur.
Ook zijn er overeenkomsten zoals een zelfde soort kledingstijl of luisteren naar
dezelfde muziek. Mensen delen vaak normen, waarden en gewoonten. Ze hebben
een gemeenschappelijke cultuur. Een cultuur is het geheel van kenmerken,
normen, waarden en gewoonten van een groep mensen.
Hoe je je gedraagt en wat je normaal vindt heeft te maken met je eigen cultuur. Voor
ons is het normaal om een ander een hand te geven, terwijl dat voor andere mensen
vreemd kan zijn. Mensen die een cultuur delen begrijpen elkaar beter, ze voelen zich
verbonden.
1.2 Dominante cultuur en subculturen:
De cultuur die door de meeste mensen wordt gedeeld wordt de dominante cultuur
genoemd. Dit bestaat uit de normen, waarden en gewoonten die een groot deel van
de mensen delen. Velen vinden vrijheid van meningsuiting belangrijk, ook vieren
velen Koningsdag.
In een dominante cultuur ontstaan ook weer subculturen, dit is de cultuur van een
bepaalde groep mensen, met andere gebruiken dan de dominante cultuur. Dit kan te
maken hebben met je afkomst. Een subcultuur heeft ook te maken met je
interesses, zoals de muziek die je leuk vindt of de sport die je doet, zoals een
voetbal-subcultuur.
Je kunt je verbonden voelen met de dominante -en verschillende subculturen. Een
Nederlandse rapper met Marokkaanse afkomst houdt misschien wel van de
Nederlandse cultuur. Een subcultuur zou hiphop kunnen zijn.
Subculturen die botsen met de dominante cultuur noem je tegencultuur. Mensen die
hierbij horen hebben meningen die in strijd zijn met de dominante cultuur.
Bijvoorbeeld tegen de regels van een land in gaan, zoals hooligans, omdat ze
geweld gebruiken en dingen vernielen. Een ander voorbeeld zijn de neonazi’s, zij
handelen door racistische gedachtes. Dit is verboden.
1.3 Religie:
Religie is voor velen ook belangrijk. Religie is een geloof waarbij een god centraal
staat. Wij kennen in Nederland vooral het christendom en de islam. Mensen met
dezelfde religie delen vaak dezelfde normen en waarden. Zoals het voor moslims
een norm is om geen alcohol te drinken, en voor joden om op zaterdag een rustdag
te houden.
,1.4 Tradities, rituelen en symbolen:
Naast de gedeelde normen en waarden bestaan er binnen een cultuur ook vaak
tradities, symbolen en rituelen.
Een traditie is een gewoonte die op generatie wordt doorgegeven. Zoals het vieren
van Sinterklaas en Suikerfeest. Deze tradities kunnen het gevoel van bij een cultuur
horen versterken.
Symbolen zijn tekens die een bepaalde betekenis in een cultuur hebben. Mensen
kunnen via symbolen ook duidelijk maken bij welke cultuur/religie ze horen.
Bijvoorbeeld een kruisje dragen omdat je christen bent.
Rituelen zijn handelingen die een betekenis hebben in een cultuur. Voor bij een
speciaal moment of gebeurtenis. Ook in het dagelijks leven gebruik je rituelen, zoals
de manier waarop je iemand begroet.
Begrippen:
Cultuur = het geheel van kenmerken, normen, waarden en gewoonten van een
groep mensen
Dominante cultuur = cultuur die door de meesten mensen in een land wordt
gedeeld
Gewoonte = iets wat je op de zelfde manier doet, omdat je het zo gewend bent
Religie = geloof waarbij een god centraal staat
Ritueel = handeling die een betekenis heeft in een cultuur
Subcultuur = cultuur van bepaalde groep mensen, met andere kenmerken en
gebruiken dan de dominante cultuur
Symbool = een teken dat een specifieke betekenis in een cultuur heeft
Tegencultuur = subcultuur waarvan de normen, waarden en gewoonten botsen met
de dominante cultuur
Traditie = een gewoonte/gebruik dat op generatie wordt doorgegeven
Hoofdstuk 2 Identiteit
2.1 Identiteit:
Identiteit is het geheel van eigenschappen die je tot een uniek persoon maakt, een
eigenschap is iets dat jou kenmerkt. Het kan te maken hebben met bijvoorbeeld je
uiterlijk. Ook heeft het te maken met je persoonlijkheid, dat je snel kwaad kan worden
of verlegen bent.
Je identiteit bestaat uit aangeboren en aangeleerde eigenschappen. Aangeboren
eigenschappen heb je vanaf je geboorte al, zoals je huidskleur. Eigenschappen die
zich vormen tijdens je leven, zoals je muzieksmaak noem je aangeleerde
eigenschappen.
Vaak is het deels aangeboren en aangeleerd, je kunt geboren worden als een goeie
voetballer, maar je ontwikkelt dit alleen door veel te trainen.
,2.2 Referentiekader:
Iedereen heeft een eigen referentiekader, dit is het geheel van normen, waarden en
uitgangspunten op basis waarvan je naar de wereld kijkt. De omgeving en ervaring
die je opdoet vormen dit kader. Dit veranderd dus gedurende je leven, bijvoorbeeld
wanneer je gaat verhuizen naar een stad voor je studie, je leert nieuwe mensen
kennen en krijgt nieuwe ervaringen. Je kunt dan anders erover gaan denken.
2.3 Socialisatie:
Je referentiekader wordt gevormd door socialisatie, hierbij krijg je normen en
waarden aangeleerd. Dit vindt bewust en onbewust plaats. Tijdens je opvoeding
leren je ouders en docenten je bewust bepaalde normen aan. Je neemt onbewust
normen en waarden over van mensen uit je omgeving, zoals je klasgenoten,
vrienden en familie.
Mensen leren vanaf hun geboorte hoe ze zich moeten gedragen, dat gebeurt op drie
manieren:
- herhaling (door herhaling van regels en gewoonten)
- belonen & straffen (persoon leert wat wel en niet mag)
- imitatie (persoon doet een ander na en neemt dingen over)
Begrippen:
Aangeboren eigenschap = eigenschap dat vaststaat bij je geboorte
Aangeleerde eigenschap = eigenschap die zich tijdens je leven vormt
Eigenschap = iets dat je kenmerkt
Identiteit = geheel van eigenschappen dat jou tot uniek persoon maakt
Referentiekader = geheel van normen, waarden en uitgangspunten op basis
waarvan je naar de wereld kijkt
Socialisatie = proces waarbij je normen en waarden krijgt aangeleerd
, Hoofdstuk 3 Gedrag
3.1 Rollen:
Je gedrag hangt ook af van de groep waar je in zit. Binnen elke groep of situatie heb
je een bepaalde rol. Dit betekent dat anderen verwachten dat jij je op een bepaalde
manier gedraagt. Als je met vrienden bent, verwachten mensen ander gedrag dan
wanneer je op je werk met klanten praat. Je hebt deze gevallen een andere rol.
Verschillende rollen kunnen met elkaar botsen, dit noem je een rolconflict.
Bijvoorbeeld wanneer je een verjaardag hebt, maar je ook goed moet leren voor je
toets.
3.2 Groepsgedrag:
Het gedrag dat je vertoont in een groep noem je groepsgedrag. Bijvoorbeeld
wanneer het publiek bij een concert meezingt. Als iedereen zich hetzelfde gedraagt
is het lastig om hier van af te wijken, je wordt dan meegenomen in het groepsgedrag.
Als een vriend een merk kleding draagt, heb je misschien het idee dit ook te moeten
doen. Wanneer je onder druk wordt gezet om je op een bepaalde manier te
gedragen dat bij de groep past, wordt dit groepsdruk genoemd.
Je moet dan voor jezelf op komen, je moet assertief zijn. Je laat anderen hierbij wel
in hun waarde. Als je geluidsoverlast hebt kun je dit je buren zeggen zonder boos te
worden. Agressief gedrag is gedrag waarbij je anderen bedreigt of expres schade
veroorzaakt, zoals iemand uitschelden.
Of je gedrag wordt gevormd door aangeboren eigenschappen of je omgeving is lastig
te zeggen, de discussie hierover noem je het nature-nurture-debat. Nature staat
voor aangeboren eigenschappen en nurture voor de omgeving.
3.3 Normafwijkend gedrag
In elke groep/samenleving gelden normen of wat wel of niet wordt geaccepteerd,
afval in de prullenbak gooien en je hand opsteken in de klas voordat je spreekt
worden fatsoensnormen genoemd. De ene vind het belangrijk dat iemand zijn
schoenen uitdoet voordat hij naar binnen gaat, terwijl iemand anders dat niet
belangrijk vindt. Wanneer je je niet aan een geldende norm houdt, wijk je af van wat
‘normaal’ is in een groep, dit noem je normafwijkend gedrag. Zoals op je werk
ergens anders lunchen terwijl de rest in de kantine luncht. Dit wordt niet door
iedereen altijd snel geaccepteerd. Maar door dit gedrag kan een norm later wel
veranderen, als anderen zien dat het anders kan wordt het overgenomen.
Normafwijkend gedrag kan ook vervelend zijn, wanneer je geen rekening houdt met
bestaande normen kun je een last zijn voor anderen. Gedrag waarbij je geen
rekening houdt met anderen noem je asociaal gedrag. Zoals luid bellen in de trein.
Rosa Parks bijvoorbeeld, was een zwarte vrouw die normafwijkend gedrag
vertoonde. Dit heeft later positief effect gehad op de positie van de zwarte
Amerikanen.