Samenvatting EvdMW
College 1: Introductie
Principles: 1
- Verschil tussen micro- en macro-economie:
o Macro-economie: Hoe de geaggregeerde (gehele) vraag zich gedraagt, door inflatie,
prijsniveau, groeifactor, inkomen, werkloosheid, enz.
o Micro-economie: Focust zich op individuele beslissingen.
- Economie: Studie hoe mensen beslissingen nemen, gezien schaarsheid. Dit kunnen individuele,
familie, bedrijf of sociale beslissingen zijn.
- Schaarsheid: De menselijke behoefte van goederen, services en resources is groter dan wat er
beschikbaar is. Resources, zoals land, grondstoffen, enz.
- Ultieme schaarse bron: Tijd.
- Menselijke behoeften zijn oneindig.
- Dingen die we consumeren: We produceren ze niet zelf, we kopen ze. Dit kan door loon/salaris.
- The division and specialisation of labour (Adam Smith): De reden waarom we niet alles zelf
produceren wat we nodig hebben. De manier waarop een product is geproduceerd wordt
verdeeld in een aantal taken die verricht worden door verschillende mensen, in plaats van 1
persoon.
- Als het produceren wordt opgedeeld in kleinere taken kan er een grotere output worden
geproduceerd. (Observatie van Adam Smith in een pin-factory.)
- Drie redenen waarom specialisatie (opdeling van werk) leidt tot grotere output:
o Specialisatie: Iemand kan zich richten op een bepaald deel van het productieproces waar
hij/zij goed in is. Meer productief dan gecombineerde productie van alles, waar men
dingen maakt waarin men goed is en niet goed is.
o Werknemers die specialiseren leren om sneller en met hogere kwaliteit te produceren.
o Schaalvoordelen: Hoe groter de productie, hoe lager de gemiddelde kosten per
werknemer.
- Specialisatie vereist handel: Specialisatie kan alleen als de arbeiders van het loon dat ze
ontvangen andere producten kopen. Moderne samenleving veranderde hierdoor in een sterke
economie.
- Redenen om economie te bestuderen:
o Elk groot probleem waar de wereld mee te maken heeft, bevat een economische dimensie.
o Het is moeilijk om het belang van economie voor goed burgerschap te overschatten.
o Economie laat je goed nadenken.
- Economie bestudeerd hoe rationele individuen beslissingen maken.
- Een belangrijk deel van individuele, rationele beslissingen is oppertunity costs.
- Willingness to pay: Het geluk dat de aankoop van een product/dienst je geeft, uitgedrukt in geld.
Dit bestaat uit:
o Expliciete kosten: De duidelijke, directe betaling met geld.
o Impliciete kosten: Kosten van de tweede keuze; de winst die hierbij behaald zou worden.
- Oppertunity costs: Expliciete en impliciete kosten bij elkaar opgeteld.
- Utility/nut: Om geluk te meten.
- Het maken van beslissingen:
1. Bepaald de willingness to pay (of het bedrag wat je zou verdienen) van de optie die je
overweegt en het alternatief.
2. Trek de expliciete kosten van elke optie af om je geluk te vinden.
, 3. Bepaal de optie die je gelukkiger maakt.
- Dit vertalen in een ja/nee beslissing: 1.) Tel alle voordelen van de beslissing op, 2.) haal alle
impliciete en expliciete kosten hiervan af, 3.) als voordelen > kosten is het de goede keuze.
- Sunk costs: Kosten die je maakt en niet meer terug te draaien zijn, wat je ook doet. Deze kosten
zouden geen invloed moeten hebben op het maken van beslissingen.
- Sunk cost fallacy: Het maken van beslissingen laten beïnvloeden door sunk costs.
- Marginale analyse: Een onderzoek naar de extra voordelen van een activiteit in vergelijking met
de extra kosten die door diezelfde activiteit worden gemaakt. Het proces van het opdelen van
een beslissing in een aantal ja/nee vragen.
- Marginale opbrengst: De willingness to pay voor elke level van de activiteit.
- Marginale kosten: Wat de activiteit kost.
- Marginale winst=Marginale opbrengst−Marginale kosten .
The Economy: 3.3 & 7.6
- Oppertunity costs: Als iemand de score op actie A wil verhogen, wordt de score op actie B lager.
- In de economie is zijn oppertunity costs (opofferingskosten) belangrijk wanneer we individuen
bestuderen die kiezen tussen alternatieve, wederzijds uitsluitende acties.
- Economische kosten: Impliciete en expliciete kosten.
- Economic rent: Dit ontvang je als je een actie onderneemt die uitmond in een grotere opbrengst
dan kosten.
- Zolang MO>MK , zal men blijven consumeren.
College
- Economie: Alle economische interactie tussen individuen, bedrijven en overheden.
o Economische groei: Als de interactie toeneemt.
o Economische crisis: Als de interactie afneemt, tegenovergestelde van economische groei.
- Eigendomsrecht veroorzaakte productiviteitsgroei, wat zorgde voor economische groei. Eerst kon
een landheer spullen afpakken, later kon de overheid dat niet meer.
- Langdurige economische groei komt door productiviteitsgroei.
- Voor het eerst is er een productiviteitsdaling, dus minder efficiëntie. Komt door onderbrekingen
van mail, app, enz.
- Kapitalisme: Productiviteitsgroei wordt veroorzaakt door:
o Privaat eigendom
o Specialisatie en schaalvoordelen
o Technologie
o Bedrijven (Maken meer dan ze zelf nodig hebben)
o Markten
- Iedereen wordt geprikkeld productief en efficiënt te zijn.
- Voortdurend conflict tussen:
o Efficiëntie: Grootte van de taart.
o Ongelijkheid: Verdeling van de taart.
- Economie: Optelling van alle economische keuzes van personen en bedrijven.
- Overheden gebruiken wetten/prikkels om deze keuzes mogelijk te maken en te beïnvloeden.
- Hoe maken we keuzes?
o Traditionele economie: We maken rationele en optimaliserende keuzes. Alle informatie
wordt dus afgewogen.
o Inmiddels: Bounded rationality en cognitive biases.
- Het economische probleem:
, o Wat moet er worden geproduceerd?
o Hoe moet er worden geproduceerd?
o Wie krijgt de geproduceerde goederen en diensten?
- Productiemiddelen en opbrengst:
o Land Pacht
o Arbeid Loon
o Kapitaal Rente
o Ondernemerschap Winst
- Behoefte is oneindig, de middelen zijn beperkt.
- “There is no such thing as a free lunch”: Er zijn altijd opofferingskosten, in dit geval is het de tijd.
- Opofferingskosten/opportunity costs: Netto waarde, namelijk de waarde/kosten van de tweede
keuze. (¿ waarde−kosten. De misgelopen winst dus.)
- Deze opofferingskosten beïnvloeden gedrag en keuzes.
- Oppertunity costs bestaan uit:
o Expliciete kosten: Monetaire kosten.
o Impliciete kosten: Wat ik moet opgeven.
- Accounting costs: Expliciete kosten
- Opportunity costs: Impliciete kosten
- Economische kosten : Expliciete kosten+ Impliciete kosten.
- Juiste keuze: Keuze met hogere waarde dan economische kosten.
- Er moet altijd gerekend worden met relatieve prijzen!
- Echte prijs: Prijs van het alternatieve product dat je hierdoor niet kan produceren.
- Sunk costs: Kosten die niet kunnen worden teruggedraaid.
- Sunk costs falacy: Onterecht rekening houden met verzonken kosten bij besluitvorming. Door
emotie zien we verzonken kosten als verlies.
- Marginale opbrengst: Wat levert 1 extra product ons op?
- Marginale kosten: Wat kost het extra product.
- Meest efficiënte punt: MO=MK .
College 2: Vraag en aanbod
Principles: 2
- Resource allocation: De beslissingen die individuen, bedrijven en overheden maken met schaarse
bronnen.
- In de macro-economie kunnen er drie vragen worden gesteld over resource allocation:
o Welke goederen en services moet een samenleving produceren, gegeven de schaarse
bronnen?
o Hoe moet de productie van deze goederen en diensten plaatsvinden?
o Wie moet deze goederen en diensten consumeren?
- Dit zijn normatieve vragen: Subjectief.
- Positieve vragen: Op feiten gebaseerd, tegenovergestelde van normatieve vragen.
- Efficiency: Meest belangrijke normatieve criterium.
- Pareto-efficiënt: Als er een situatie is waarbij de positie van een persoon niet beter gemaakt kan
worden, zonder dat de positie van iemand anders slechter wordt.
- Een efficiënte ruil / Een pareto verbetering: Een win-win situatie:
1. Maak iemand beter af, terwijl
2. Er niemand slechter van wordt.
, - Een situatie is efficiënt als er geen Pareto verbeteringen doorgevoerd kunnen worden, een
situatie is inefficiënt als er nog Pareto verbeteringen doorgevoerd kunnen worden.
- Economisch model: Versimpeld framework, gemaakt om complexe processen te illustreren.
- Marginal Oppertunity Cost of an action: We kunnen de kosten van een goed meten in andere
goederen. Zo kan de extra productie van 1 product meer worden weergegeven in een ander
goed.
- Production Possibility Frontier (PPF): Representeert de maximale
combinatie van goederen die geproduceerd kunnen worden, gegeven
de beschikbare bronnen en technologie.
- Factoren die zorgen voor een verschuiving van de PPF:
o Shift in technologie
o Meer onderwijs of training
o Natuurrampen
- Absoluut voordeel: Als één persoon/groep beter is in het produceren
van beide goederen.
- Opbrengsten van handel: Beide partijen kunnen er beter van
worden.
- Marginale kosten: Productie van goed 1 van persoon A, uitgedrukt in
aantallen goed 2 van persoon A.
- Competitief voordeel: Als een persoon/groep marginaal beter is in het produceren van een
product.
- Specialiseren: Elk persoon/groep kan zich concentreren op het product dat men kan produceren
tegen de laagste kosten.
- Law of diminishing returns: Wet van de afnemende opbrengsten, die stelt dat als er meer wordt
geproduceerd van een product of dienst, het marginale voordeel van die extra verhogingen zal
afnemen.
The Economy: 1.6 - 1.8
- Kapitalisme: Een economisch systeem dat zich karakteriseert door een bepaalde combinatie aan
instituties.
- Economisch systeem: Manier om de productie en distributie van goederen in een gehele
economie te organiseren.
- Instituties: Verschillende wetten en sociale gebruiken die de productie en distributie op
verschillende manieren reguleren in families, particuliere bedrijven en overheidsinstanties.
- Voor sommige economieën waren privébezit, markten en families de belangrijkste instituties.
- Centrally planned economic system: De overheid is de institutie die de productie beheert.
- Kapitalistische goederen: In een kapitalistische economie is een belangrijk type privé-eigendom
de gebouwen, grondstoffen en andere input die worden gebruikt bij het produceren van
goederen en diensten.
- Markten: Middelen om goederen of services van een persoon naar een andere over te brengen.
- Markten verschillen op drie manieren van diefstal, giften en overheidsbevel (deze doen in
principe hetzelfde als de markten volgens de definitie):
o Wederzijds: Handel gaat over en weer.
o Vrijwillig: Het is privé-eigendom dat verhandeld wordt. Mag men zelf over beslissen.
o Concurrentie: Door het rekenen van een hogere prijs, gaan kopers ergens anders naartoe.
- Firms/bedrijven: Maken winst, waarbij bedrijfsvoering en eigendom gescheiden zijn.
- Drie componenten die de kapitalistische economie karakteriseren: Privé-eigendom, markten en
bedrijven.