Samenvatting Interculturele Pedagogiek
Probleem 1: Opvoeding
Leerdoel 1: Wat zijn de theorieën (van Super en Harkness) als het gaat om de verschillen van
opvoeding in de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Antilliaanse en Nederlandse cultuur?
Literatuur: Super & Harkness
* Whiting Model (denk ik niet heel belangrijk): Volgens het Whiting Model beïnvloeden geschiedenis
en omgeving samen het onderhoudssysteem van een maatschappij, wat het patroon van gezin
stichten/huis kopen etc., de economische basis, de taakverdeling en de huishoudelijke structuur
omvat. Hieruit vloeit de leeromgeving van het kind (de hele socialisatie dat leidt tot variatie in het
psychologisch functioneren als volwassene). Deze gedragspatronen worden volgens de Whiting
Model gedeeld door (bijna) alle personen van de cultuur. De constructies die worden gebruikt in het
Whiting Model voor het beschrijven van gedrag op een groepsniveau lijken niet goed van toepassing
te zijn bij verklaren van individueel gedrag. Dit model heeft gezorgd voor antropologisch onderzoek
naar kinderen en hun verzorgers. Withing geeft aan dat een van de sterkste manieren voor de
beïnvloeding van cultuur op de kindontwikkeling is door middel van het dagelijkse leven.
Volgens Whiting is het klimaat van invloed op de manier van verzorgen van het kind, vooral
temperatuur van de koudste maand van het jaar is hierbij de belangrijkste factor. In koude klimaten
worden kinderen ingebakerd in een doek en in een wiegje gelegd om te slapen. In warme klimaten
worden de kinderen vaak gedragen in een draagdoek en slapen de kinderen op de rug van de
verzorger, slapen ’s nachts naast hun moeder en zijn licht gekleed of niet gekleed.
* Bronfenbrenner (denk ik niet heel belangrijk): Het idee dat de ontwikkeling samenhangt met de
omgeving is al heel oud. Bronfenbrenner bedacht het opdelen van de omgeving van een kind in
micro-, meso-, exo- en macrosystemen als kader voor het onderzoeken van de omgeving.
De ontwikkelingspsychologie heeft een fundamentele verandering doorgemaakt in de jaren 70:
onderzoek in laboratorium werd aan de tand gevoeld, er werden vraagtekens gezet bij de validiteit
van een ontwikkelingsmodel die alleen betrekking heeft op het individuele kind en nieuwe theorieën
die de historische afkomst meenamen.
* Developmental Niche: Kader voor het onderzoeken van de effecten van culturele kenmerken op de
opvoeding van een kind in interactie met algemene ontwikkelingsvariabelen (psychologie en
antropologie samengenomen). De Developmental Niche is er om de culturele regulatie in de micro-
omgeving van het kind te onderzoeken en probeert deze omgeving te beschrijven vanuit het oogpunt
van het kind om het proces van ontwikkeling en verwerving van cultuur te begrijpen. De Niche
bestaat uit drie subsytemen: fysieke en sociale omgeving waarin het kind leeft, gewoonten van
kindverzorging & opvoeding en de psychologie van opvoeders. Deze drie subsystemen hebben als
functie de individuele ontwikkelingservaring te bemiddelen in de grotere cultuur.
Fysieke en sociale omgeving: wie is er, welke mogelijkheden worden geboden door de
fysieke ruimte? Dit is de letterlijke omgeving van het kind.
Gewoonten kindverzorging en opvoeding (customs): geërfde en aangepaste manieren om
het kind te koesteren, onderhouden, op te voeden en beschermen. Bijv. adequate voeding,
aanwezigheid van gevaarlijke objecten, manier van dragen van het kind, beweging voor het
kind en oefenen van motorische vaardigheden als lopen en zitten.
Psychologie opvoeders: ouderlijke ethnotheorieën (bepaalde overtuigingen en waarden
gereguleerd door cultuur) over de ontwikkeling en opvoeding van kinderen. Meest belangrijk
bij ethnotheorieën: overtuigingen over natuur en behoeften van kinderen, ouderlijke- en
gemeenschapsdoelen voor opvoeding en overtuigingen van opvoeder m.b.t.
opvoedingstechnieken. Bijv. verwachtingen van ouders van kind op bepaalde leeftijd (bijv.
kan een kind alleen op pad worden gestuurd om boodschappen te doen?). Moeders in
Kokwet (Kenia) hebben de visie dat kinderen op het gebied van taal meer van elkaar leren
dan dat zij leren van hun moeder -> stimuleren de taalontwikkeling van hun kind niet.
, er vindt continu aanpassing plaats tussen de drie subsystemen.
Culturele componenten fungeren als een gecoördineerd systeem, dit is een centrale opvatting in
antropologische theorieën. De drie subsystemen van de Developmental Niche werken samen als een
systeem met homeostatische mechanismen die harmonie bevorderen.. De drie subsystemen worden
geordend naar dezelfde verwerving en socialisatie.
De Kipsigis (volk dat leeft in Kenia en Tanzania) geloven dat het voor de socialisatie van een kind
belangrijk is dat hij/zij jongere broertjes en zusjes heeft. Het jongste kind zal verwend zijn en zal het
moeilijk krijgen in het leven.
De subsystemen kunnen altijd veranderen, bijv. door het aanbod van gratis onderwijs in Kokwet zal
het dagelijks leven voor de kinderen in de schoolleeftijd veranderen, maar ook voor hun broertje(s)
en zusje(s). Het gevolg is veranderingen in de traditionele kenmerken van het familieleven.
De drie uitvloeisels van Developmental Niche:
Open systeem: Opvoeder/kind past zich aan. Gesloten systeem: vasthouden aan eigen
cultuur.
Homeostase: De drie componenten/subsystemen van de niche (dus psychologie, gewoontes
& settingen) beïnvloeden elkaar en streven naar balans.
Wederzijdse aanpassing: Ieder van de drie componenten/subsystemen wordt beïnvloed door
de wijdere cultureel-ecologisch context en beïnvloedt de wijdere cultureel-ecologische
context (dus beide kanten op!). Dus als deze context verandert (bijv. doordat een gezin nar
een ander context/land migreert), veranderen ook de drie componenten mettertijd en
doordat gezinnen met een andere ‘niche’ migreren, zal ook de context zich gaan aanpassen.
Het is niet per se zo dat wederzijdse aanpassing plaatsvindt om homeostase te bereiken. Wel is het
zo, dat als de wijdere context verandert en deze veranderde context één van de componenten
beïnvloedt, de andere componenten uiteindelijk ook mee veranderen - dat zijn dus weer de
homeostatische mechanismen. Bijvoorbeeld: door migratie speelt de 'extended family' zoals tantes,
ooms, en grootouders geen rol meer in de dagelijkse opvoeding (=sociale settingen), waardoor
ouders gaan meer volgens vast ritme opvoeden i.p.v. dat ze het ritme van het kind volgen
(=gewoontes), en ouders meer gaan opvoeden met het doel dat kinderen financieel onafhankelijk
worden (=psychologie ouders/parental ethnotheories).
Antwoord op leerdoel: De Developmental Niche verklaart verschillen vanuit drie subsystemen: de
fysieke en sociale omgeving, gewoonten in kindverzorging en opvoeding en psychologie van ouders.
Leerdoel 2: Wat zijn de verschillen en overeenkomsten in opvoeding in de Turkse,
Surinaamse, Marokkaanse, Antilliaanse en Nederlandse cultuur?
, Demografie
Literatuur: Bucx en de Roos (SCP)
* Aantal kinderen: Het grootste deel van de migrantenouders en Nederlandse ouder hebben één of
twee thuiswonende kinderen. Eerste generatie Marokkaans-Nederlandse ouders hebben gemiddeld
meer minderjarige kinderen thuis wonen en zijn er meer grote gezinnen in vergelijking tot de andere
culturen. Tweede generaties hebben gemiddeld allen minder kinderen, maar deze groep zit nog in
vruchtbare periode dus kan nog stijgen. De tweede generatie vrouwen krijgt gemiddeld later
kinderen, vergelijkbaar met de Nederlandse vrouwen.
* Eenoudergezinnen: Jeugdigen die opgroeien in eenoudergezin hebben vaker last van fysieke en
psychische klachten en doen het minder goed op school dan leeftijdsgenoten die door twee ouders
worden opgevoed. Eenoudergezinnen komen onder niet-westerse migrantenouders vaker voor dan
onder autochtone ouders. Het aantal eenoudergezinnen is het hoogst bij ouders met een Surinaamse
of Antilliaanse afkomst. Dit is te verklaren doordat niet iedereen van het gezin in Nederland
verblijven of partner die (tijdelijk) in land van herkomst is. Meeste alleenstaande ouders zijn
vrouwen. Bij de gezinnen van Surinaamse en Antilliaanse komaf is het vrij gebruikelijk dat de moeder
haar kind(eren) alleen opvoedt. Vaders zijn vaak afwezig of hebben zeer kleine rol in opvoeding. Bij
Nederlanders neemt aantal eenoudergezinnen snel toe.
* Huwelijk: Ongehuwd samenwonen is ongebruikelijk in Turkse en Marokkaanse kringen. Huwelijk
gaat om de familie-eer en het is wenselijk dat vrouwen op jonge leeftijd trouwen en daarna
samenwonen en kinderen krijgen. Bij de Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders woont juist
grootste deel ongehuwd samen.
* Verhuizen: Migranten verhuizen relatief vaker dan autochtone Nederlanders en zijn minder
tevreden over hun buurt (o.a. doordat veel migranten in westen wonen en minder geld te besteden
hebben -> flat).
Straf, toezicht, steun en controle
Literatuur: Bucx en de Roos (SCP)
* Straf: Meeste migrantenouders geven bij straf uitleg aan het kind, een klein deel geeft vaak of altijd
fysieke straf. Groot deel migrantenouders houdt zich aan de structuur en zijn consistent in hanteren
van regels.
Literatuur: Pels, Distelbrink & Postma (Verwey-Jonker Instituut)
* Controle: Autochtone Nederlanders zitten gemiddeld meer aan de autoritatieve kant. Marokkaanse
en Turkse ouders aan de autoritaire kant en ouders afkomstig van de Antillen en Suriname nemen
een tussenpositie in. In alle etnische groepen een categorie van zeer autoritaire en een categorie van
erg permissieve ouders met daartussen verschillende mengpatronen. Over het algemeen geldt: hoe
ouder het kind, hoe autoritatiever de ouder.
Literatuur: Mariëlle J.L. Prevoo & Catherine S. Tamis-LeMonda
* Controle: Om controle te houden over het gedrag van hun kinderen gebruiken ouders die behoren
tot de etnische meerderheid in westerse landen vaker strategieën zoals een time-out of het
wegnemen van speelgoed dan ouders die behoren tot etnische minderheden.
Literatuur: Pels, Distelbrink & Postma (Verwey-Jonker Instituut)
* Toezicht: Gemiddeld genomen oefenen allochtone ouders minder toezicht op hun zonen uit dan
Nederlandse ouders. Jongere generaties Marokkaanse ouders willen graag hun kinderen zelf actief
volgen en begeleiden, waar oudere generaties het sociale netwerk inzetten ter controle. De mate van
acculturatie van ouders hangt positief samen met de mate van toezicht, affectie en straf. Acculturatie
brengt dus meer ouderlijke interventie mee.
* Steun: De mate van warmte van ouders en steun aan kinderen tussen etnische groepen ongeveer
gelijk. Steun lijkt in een deel van de allochtone gezinnen minder persoonsgericht en meer gericht op
gezinscollectief. Surinaamse en Antilliaanse moeders vertonen meer openheid en