Alice van der Pas Handboek methodische ouderbegeleiding 2
Naar een psychologie van ouderschap
Deel I De dagelijkse praktijk van ouderschap
1. Basisvaardigheden
De dagelijkse praktijk van ouders kunnen teruggebracht worden tot vijf basisvaardigheden.
- Het kind veiligheid bieden
- Het verzorgen
- Zicht houden op het kind
- Verwachtingen overbrengen op het kind
- Grenzen stellen
Alice van der Pas spreekt van vaardigheden, omdat het gaat om doen, doen en nog eens doen. Al
doende kweekt de ouder een ‘muscle memory’ aan. Hoe beter de basisvaardigheden worden
beheerst, hoe prettiger de ouder zich voelt tijdens de interactie met het kind.
Muscle memory De functie van spier-geheugen is in wezen om bepaalde fysieke
handelingen eenvoudiger te maken en uiteindelijk hen mogelijk zonder het bewuste
denken te maken.
In de praktijk gebruiken ouders altijd meer vaardigheden tegelijk. Echter zijn deze wel moeilijk van
elkaar te onderscheiden. In de eerste maanden krijgen verzorging, veiligheid en zicht op het kind, de
hoogste prioriteit. In iedere situatie ligt de prioriteit op een andere vaardigheid. De prioriteit voor de
ene vaardigheid maakt dat andere vaardigheden minder de nadruk krijgen: ze spelen een rol, maar de
ouder gebruikt ze terughoudend.
Veiligheid bieden
Veiligheid heeft te maken met daden. Voorbeelden hiervan zijn zorgen voor een hekje boven aan de
trap, een oranje vlaggetje op de fiets, uitvinden bij wie de logé partijtje plaatsvindt en er zijn. Er zijn
voor het kind verandert per context. De ene keer is het een briefje voor als het kind alleen thuis is en
de andere keer is het er fysiek zijn voor het kind. Veiligheid heeft naast concrete daden ook te maken
met het begrip ‘thuis’.
Voorbeeld: Zwitserse man verhuist met zijn familie naar het buitenland. De man neemt al
het meubilair mee uit Zwitserland om zo het thuisgevoel te creëren.
Verzorging
Onder verzorging wordt de ervaring van het vasthouden en troosten, verschonen, in bad doen, voeden
enzovoorts genoemd. De narcistische bevrediging die de ouder krijgt door de vaardigheid verzorgen,
heeft de ouder nodig voor zijn zelfrespect als ouder. Wanneer het kind ziek is tast dit al hun
vertrouwen aan als ouder. Als ze beter hadden gezorgd, dan was het kind niet ziek geworden.
Terwijl veiligheid bieden vooral een kwestie is van vooruit zien, speelt het verzorgen zich vooral af in
het hier en nu.
Het lijfelijke verzorgen geeft de ouders de kans om tijdens de vroege fasen van het verzorgen al te
oefenen met zachtaardige grenzen en eisen. De ouder hoeft zich nog niet bedreigd te voelen door
protest en kan op speelse wijze de mogelijkheden uitproberen.
Zicht houden op het kind
Alles wat een ouder doet of laat is mede gebaseerd op een inschatting van wat het kind behoeft. Om
de vaardigheden ‘veiligheid bieden’, ‘verzorging’, ‘verwachtingen en eisen’ en ‘grenzen’ zo uit te
oefenen dat kind en ouders zich prettig voelen en er zo min mogelijk strubbeling ontstaat, gebruiken
ouders dus de vaardigheid ‘zicht houden op het kind’. Deze vaardigheid kan vergeleken worden met
een oogje in het zeil houden.
De ouder houdt zicht op het kind door zijn waarnemingen van het moment te koppelen aan zijn
‘mental portrait’ van het kind. Aan de hand van dit portret bepaalt de ouder zijn onmiddellijke
verwachtingen van het kind en diens gedrag.
Mental portrait Een soort compositiefoto. Het kind zoals het was, zoals het is,
zoals het zou moeten zijn en zoals je hoopt dat het wordt.
, Elk verschil tussen het wezen van het kind en het mentale portret dat de ouder van hem heeft, leidt tot
een misverstand of conflict. Om dit te vermijden kan de ouder het beste zijn zicht corrigeren. Dit wordt
ook wel interpersonal curiosity genoemd.
Interpersonal curiosity Het vermogen van ouders om geïnteresseerd te zijn in het
Anders-zijn van het kind, om verrast te willen worden.
Shapiro’s interpersonal curiosity heeft ook weer betrekking op de vaardigheid ‘zicht houden op het
kind’. Een ouder die geheel in gaat op de zorg, heeft er geen zicht meer op. Het is voor de ouder
moeilijk om afstand te nemen van de duizend details van de vaardigheden ‘veiligheid’ en ‘verzorging’.
Daarentegen kost het de ouder die verwikkeld is in de aftand creërende vaardigheden ‘eisen stellen’
en ‘grenzen stellen’, soms moeite om naar het kind toegewend en nieuwsgierig te blijven.
Een ouder kiest soms ervoor om het huilen te negeren, al zou hij het kind willen troosten of helpen.
Zijn oog in het zeil vertelt hem echter dat hij het kind beter helpt door niet te interveniëren. Dit
betekend dat de ouder het gehuil beter kan verdragen. Dit houdt niet in dat de ouder weggaat, of zich
gedwongen voelt om het gehuil te stoppen. Dit wordt ook wel innerlijke herstructurering genoemd.
Innerlijke herstructurering De ouder en kind hervinden zich in de situatie,
Verwachtingen
Verwachtingen van ouders hebben betrekking op zowel het hier en nu, als op de toekomst. Een kind
verwachting loos grootbrengen is ondenkbaar. Zelfs lage verwachtingen zijn verwachtingen. Terwijl
hoge verwachtingen niet altijd nagestreefd worden, worden lage meestal wel.
Elke ouder heeft een van generatie op generatie overgeleverde ‘blauwdruk’ voor het geheel van alle
ontwikkelingsstappen van zijn kind. De blauwdruk ligt als een soort draaiboek in zijn onbewuste
opgeslagen. Op basis van deze blauwdruk, anticipeert de ouder in zijn omgang met het kind op de
eerstvolgende stap. De Amerikaanse kinderarts Trad noemt dit previewing.
Previewing met woordjes, met mimiek, met specifieke op die stap gerichte
gebaren, met zijn totale motoriek en met zijn stemgeluid brengt de ouder de
boodschap van zijn verachtingen over aan het kind.
Grenzen stellen
Met verwachtingen en eisen stellen willen ouders een ‘ja’ ontlokken aan het kind. Grenzen stellen
daarentegen is ‘nee’ zeggen tegen het kind. De competente ouder gebruikt de pre-emptive strike.
Pre-emptive strike Technieken om het kind over de gewenste streep te krijgen
zonder dat het tot een conflict komt.
De incompetente ouder gaat conflicten uit de weg, probeert het kind te overreden, geraakt in
onderhandelingen verwikkeld, geeft toe of zwaait met beloningen dan wel sancties.
De grenzen die ouders stellen hebben te maken met de verschillende soorten regels die door het kind
worden overtreden.
1. Een regel van de ouder zelf wordt overtreden en de ouder verweert zich door het kind een
grens te stellen. Ouders wachten met het handhaven van dit soort regel tot frustratie de
overhand krijgt op plichtsgevoel.
Voorbeeld: “Schei uit met dat gejengel!”
2. Het kind overtreedt eigen regels of regredieert en de ouder trekt voor hen de grens die
controleverlies bij het kind voorkomt. Ouders worden al vroeg door het kind geoefend in het
stellen van dit soort grenzen. Eerst reageert de ouder met ingehouden irritatie. Geleidelijk
komt er een duidelijker stellingname te pas.
Voorbeeld: “Ga jij maar even naar de gang. Als je rustig bent kun je weer terug komen
en verder eten.”
3. Het kind overtreedt een huishoudelijke regel of afspraak en de ouder vraagt het kind om die te
respecteren.
Voorbeeld: “Ik wil daar best over verder praten, maar niet aan tafel.”
4. Het kind overtreedt een sociale regel: die van respect voor andermans spullen, gevoelens,
territorium en mening. De ouder maakt het kind meestal daarop opmerkzaam door een beroep
te doen op zijn inlevingsvermogen.
Voorbeeld: “Jij vindt het toch zo vervelend als ik over iets doorzeur? Nou, ik weet dat je
de
pest in hebt, maar doe ons allemaal een plezier en hou er nu even over op, j
ja? Dan kunnen we tenminste gewoon eten.