De Wereld & Nederland: Een scoiale en economische geschiedenis
van de laatste duizend jaar
Inleiding (blz. 11)
Naarmate de connecties met de buitenwereld dichter en complexer zijn geworden, is zowel
in Nederland als in andere landen de behoefte gegroeid om zich als groep, regio of natie
meer te profileren. In antwoord op de toenemende onvoorspelbaarheid wordt luid
geroepen om bescherming van een eigen ‘identiteit’.
In de historiografie is een tegenovergestelde trend te zien. Steeds meer historici bewegen
zich tegenwoordig van de betrekkelijk gesloten kring van de nationale geschiedschrijving
naar de meer open, ruime sfeer van wat nu ‘global history’, ‘world history’ of ‘transnational
history’ wordt genoemd.
Economische en sociale geschiedenis
Economische processen worden besproken in dit boek en Groepsaspecten zijn belangrijk. Ze
onderzoeken hoe mensen groepen vormen (of tot groepen worden gemaakt), hoe ze samen
handelen, welke gemeenschappelijke ervaringen en opvattingen ze hebben, op welke
manieren groepen mensen zich van elkaar onderscheiden (of willen onderscheiden) en hoe
ze met andere groepen in conflict raken of tot overeenstemming komen.
Groepen kunnen op grond van allerlei criteria tot stand komen: welstand, levensstijl, macht,
beroep, generatie, religie, sekse, afkomst en meer. Combinaties van criteria zijn ook
mogelijk.
Een volgend kenmerk van de economisch- en sociaalhistorische benadering van de
geschiedenis is de aandacht voor zowel de lange als de korte termijn. Economisch- en
sociaal-historici concentreren zich niet primair op een gebeurtenis of een tijdvak, maar op
ontwikkelingen. De duur kan verschillen van een paar jaar tot een paar decennia of zelfs
eeuwen.
Economisch- en sociaal-historici werken probleemgericht. Ze concentreren zich op bepaalde,
expliciet omschreven problemen in de geschiedenis die ze op een systematische manier
proberen op te lossen
Basisproblemen
Dit zijn algemene problemen van menselijke samenlevingen, vraagstukken waarvoor
mensen, ongeacht de tijd of de plaats waar ze leven, een oplossing trachten te vinden. Deze
basisproblemen kunnen we samenvatten onder de noemers:
1. Inkomen = Het probleem van de verwerving en verdeling van inkomen. Hierbij horen
vragen zoals: hoe zit de economie in elkaar? Wat is de omvang van productie van
goederen en diensten? Hoe is deze verbonden met technische ontwikkelingen? Hoe
wordt de welvaart verdeeld?
, 2. Macht = Het probleem van de vorming en verdeling van macht. Denk aan: Hoe is de
toegang tot de macht geregeld? Welke groepen worden er buitengesloten? Welke
groepen beïnvloeden de mate en wijze van disciplinering en/of sociale controle?
3. Risico’s = Het probleem van de kwetsbaarheid van het bestaan. Denk aan: Hoe
kunnen mensen individueel of collectief de risico’s van het bestaan (ziekte,
invaliditeit, ouderdom, sterfte, werkloosheid, armoede, rampen het hoofdbieden of
beperken?
Deze drie basisproblemen zijn met elkaar verbonden, omdat er wisselwerkingen tussen
plaatsvinden.
Dit schema is echter nog niet volledig. In elk probleemveld handelen mensen op basis van
hun gewoontes, tradities, ideeën, overtuigingen of geloofsopvattingen. → Deze worden op
hun beurt weer beïnvloed door de bestaande mogelijkheden.
Ze zien vooral continuïteit bij deze basisproblemen, maar ze geven toch enige discontinuïteit
aan bij de machtsvorming en machtsverdeling.
Macht
Mentale
constructies
Inkomen Risico’s
De centrale plaats van de mentale constructies is niet toevallig. Opvattingen over
bijvoorbeeld identiteit, rechtvaardigheid of eervol gedrag zijn niet te scheiden in een
economische, sociaal-culturele of sociaal-politieke sfeer. Ook de economie draait slechts
dankzij het bestaan van specifieke normen en waarden, zoals vertrouwen in de munt,
opvattingen over wat een rechtvaardig loon is of voorkeuren van consumenten voor
bepaalde producten of diensten.
Mentale constructies = Mensen handelen op basis van hun gewoontes, tradities, ideeën,
overtuigingen of geloofsopvattingen. Deze worden op hun beurt weer beïnvloed door de
bestaande mogelijkheden op het gebied van inkomensverdeling en machtsverdeling, en
door de aard en omvang van de risico’s van het bestaan. Tegelijkertijd oefenen zij ook
invloed uit op de ontwikkeling van de welvaart, machtsverhoudingen of sociale
arrangementen, instellingen en organisaties. (bepaalde manieren van denken en doen).
Een voorbeeld van een mentale constructie: Slavernij was een daadwerkelijke
machtsverhouding, er zit niks mentaals aan. Daar is niks mentaals geconstrueerd aan. Het is
wel gebaseerd op wat mensen met elkaar denken, en die kun je zien als een bepaalde
constructie. In de werkelijkheid zijn ze ingewikkeld met elkaar verweven.
,Een andere mentale constructie; religie is een belangrijk onderdeel om de opstand te
begrijpen en kun je ook niet helemaal reduceren tot alleen maar macht er zitten ook
bepaalde gewoontes bij.
Wellicht ook een mentale constructie in de vorm van een gevolg van kolonialisme, dat
bijvoorbeeld zwarte mensen in een kolonie wijs werden gemaakt dat ze inferieur waren en
dat ze zich anders moeten gedragen (mentale constructie). Dus bepaalde manieren van
denken en doen worden ontwikkeld en worden ook overgedragen.
Alles wat niet biologie is, is een mentale constructie in principe.
Veranderingen, fasering, afbakening in tijd en ruimte
De basisproblemen op het gebied van inkomen, macht en risico’s zijn een constant gegeven
maar variëren wel in de wijze waarop ze worden aangepakt. De oplossingen kunnen in de
loop van de tijd veranderen door langdurige, langeafstandsmigratie, industrialisatie, groei
van internationale handel, democratisering, religieuze hervorming, rationalisering, staats- en
natievorming imperialisme of Europese eenwording.
Tegenwoordig wordt deze opvatting nog maar door weinigen gedeeld. Onze huidige
maatschappij wordt weliswaar vaak aangeduid als vroegmodern, maar modernisering als
overkoepelend begrip is in de wetenschap in onbruik geraakt. Modernisering suggereert
namelijk teveel een eendimensionale, lineaire ontwikkeling, alsof alles vroeger traditioneel,
minder ontwikkeld zou zijn geweest en alsof het ‘eindpunt’ voor alle samenlevingen identiek
zou zijn.
De Moderniseringstheorie = Deze theorie houdt in dat de transformatie van een
‘traditionele’ naar een geïndustrialiseerde samenleving in alle landen volgens een
standaardpatroon verloopt, dat dit standaardpatroon bestaat uit een complex van onderling
afhankelijke veranderingen op demografisch, economisch, institutioneel, sociaal en cultureel
gebied en dat de uitkomst van de transformatie voor alle hoogontwikkelde landen ongeveer
hetzelfde is.
Kernwaardes = zijn bijvoorbeeld economische groei, gelijkheid, individuele vrijheid,
zelfbeschikkingsrecht, emancipatie, mobiliteit of primaat van de rede. Kernwaardes kunnen
weer per groep, tijd of plaats verschillen.
Globalisering = Globalisering duidt op de uitbreiding en intensivering van relaties tussen
mensen op wereldwijde schaal. Deze relaties kunnen naast economische facetten ook
culturele, sociale, politieke of ecologische aspecten omvatten. Globalisering hoeft niet te
betekenen dat de wereld overal steeds meer op elkaar begint te lijken; naast
homogenisering of convergentie kunnen zich ook trends naar divergentie voordoen.
Divergentie kan doordat landen juist meer op elkaar betrokken raken: Industrialisatie in een
moederland kon bijvoorbeeld samengaan met de-industrialisatie in koloniën.
Great Divergence = ‘groot’ schalig en wereldwijde gevolgen wat leidde tot een scherper
verschil in welvaart tussen Europa en Azië (De Industriële revolutie droeg hier dus aan bij). In
, het boek is dit een belangrijke scheidslijn. Dus het uitelkaar groeien van het dominante
West-Europa met de rest van de wereld op sociaal-economisch gebied.
Great divergence markeert dus een duidelijk wending in de wereldgeschiedenis, met zowel
economische, politieke als sociaal-culturele aspecten. Een abrupte overgang was de Great
Divergence niet; aanzetten daartoe waren al in de voorafgaande eeuwen te vinden.
Little Divergence = Welke verschillen bestonden er tussen verschillende regio’s in Europa en
tussen het Westen en Azië. Denk aan: De verschuiving van het economisch centrum in
Europa van de Middellandse Zee naar de Noordzee.
Padafhankelijkheid = is het proces waarbij gebeurtenissen of keuzes uit het verleden van
invloed zijn op de loop van latere ontwikkelingen, vooral doordat bepaalde
keuzemogelijkheden moeilijk of uitgesloten zijn. We gebruiken dit begrip hoe mensen
worden bepaald door het verleden. Dingen veranderen niet zo makkelijk en dat proberen
historici aan te geven met padafhankelijkheid.
Processen en lange termijn gewisselde dat zijn zaken waar sociaal en economisch historici
vaak naar kijken.
Structuurgericht perspectief = Dan ligt het accent op grootschalige, meer anonieme
processen.
Actorgerichte benadering = Wordt meer rekening gehouden met de invloed van de mensen,
met hun gevoelens, overtuigingen, ideeën en beslissingen, zowel op collectief als op
individueel niveau. Denk bijvoorbeeld aan (Adolf Hitler, Stalin, Reagan zijn economie). Je
hebt dus oog voor de invloed van mensen als historicus.
Bronnen zijn vaak geproduceerd door de mensen die de macht hebben, dus hoe schrijf je
over iets als je met dat soort bronnen zit. Ook bij mensen die niet gelijk bronnen, of invloed
hebben, kijken hoe mensen hun leven vorm hebben gegeven bij sociale geschiedenis.
I: Vóór de Great Divergence (blz. 25)
Inleiding
Vóór de komst van de Great Divergence was de wereld, net als nu, voortdurend in
verandering, alleen vonden veranderingen in een ander tempo plaats.
Bevolkingsontwikkeling en natuurlijke omgeving
Volkstellingen waren vóór 1800 een zeldzaam verschijnsel. Cijfers over de bevolkingsomvang
in deze periode berusten dus bijna altijd op schattingen. Voor de wereld als geheel wordt
geschat dat de bevolking is toegenomen van ongeveer 260 miljoen mensen in het jaar 1000
tot zo’n 950 miljoen mensen omstreeks 1800. De helft tot 2/3e woonde in Azië.
Binnen Europa waren Frankrijk, Italië, Spanje, Duitsland, Oostenrijk/Hongarije en Rusland de
volkrijkste gebieden.