BOKS anatomie
Spieren
Skills:
Exacte palpatie, testen op lengte en weerstand, trainen in open/gesloten keten, isometrisch, concentrisch en excentrisch.
Algemeen
• Glad spierweefsel: komen voor in de wanden van bloedvaten, luchtwegen het spijsverteringskanaal. Je kunt ze niet bewust
aansturen, maar reageren op prikkels uit het zenuwstelsel. Gladde spieren zorgen voor een langzame golfachtige beweging die
zorgt voor het transporteren van bloed, lucht en voedsel.
• Hart spierweefsel: het spierweefsel van het hart. Door het ritmisch aanspannen van de hartspier wordt je bloed door je lichaam gepompt. Het hartspierweefsel kun je ook niet bewust
aansturen, maar lijkt qua structuur meer op de dwarsgestreepte spier dan op de gladde spier.
• Dwarsgestreept skeletspierweefsel: de skeletspieren kun je bewust aansturen, waardoor je zelf kunt bepalen hoe je lichaam beweegt. De dwarsgestreepte spieren zitten door middel van
pezen vast aan je botten.
• Functie dwars gestreept spierweefsel: skeletspieren zijn belangrijk voor het bewegen van het skelet. Door de skeletspieren kun je lopen, tillen, schrijven en andere dagelijkse dingen
doen. Ook zorgen skeletspieren ervoor dat je lichaam op de goede temperatuur blijft.
• Agonist: dit zijn spieren die in hoofdzaak de beweging inzetten en uitvoeren. Een buigende spier die beweging veroorzaakt. Door samentrekking zorgt een agonist voor de buigende
beweging in een gewricht, zodat een gewricht uit zijn rustpositie komt.
• Antagonist: een strekkende spier die tegen de beweging door een agonist + synergist inwerkt. Een antagonist zorgt ervoor dat een ledemaat zich strekt en terugkeert in de rustpositie. De
reden dat antagonistische paren nodig zijn in het lichaam is dat spieren alleen kunnen samentrekken. Een spier kan samentrekken maar niet uit zichzelf weer uitrekken.
• Synergist: een spier die samen met de agonist een beweging mogelijk maakt, assisteren de agonist. Hierbij is de agonist verantwoordelijk voor de hoofdbeweging en de synergist
verantwoordelijk voor het begeleiden van de hoofdbeweging, ook wel meewerkende spier genoemd.
• Neutraliserende spieren: deze verhinderen ongewenste bijwerkingen van de agonisten en synergisten.
• Stabiliserende spieren: hebben de taak een van de botstukken waar de samentrekkende spieren aanhechten, te fixeren.
• Langzame spiervezels: type I spiervezels, rode. Zijn met name actief wanneer er activiteiten gedaan worden die langdurig zijn en van een lage intensiteit. Deze spiervezels vragen veel
zuurstof. Doordat deze vezels langzaam samentrekken en dit lang vol kunnen houden worden ze ook wel de slow twitch vezels genoemd.
• Snelle spiervezels: type II spiervezels, witte. Zijn met name actief wanneer er een korte explosieve kracht geleverd moet worden. Doordat deze vezels snel contraheren en dit maar kort
kunnen volhouden worden ze ook wel fast twitch vezels genoemd.
• Mono-articulair: een spier die zijn functie uitoefent over één gewricht
• Bi-articulair: een spier die in zijn verloop twee gewrichten passeert.
, Heupgewricht
• M. iliopsoas = heup-lendenspier. (combinatie van m. psoas major & m. iliacus) Een spier tussen de bovenkant van het dijbeen en de onderzijde van de
wervelkolom. Functie richt zich met name op het heupgewricht: anteflexie en exorotatie.
- M. psoas major = grote rugbuiger
Functie: anteflexie been, exorotatie been, flexie wervelkolom (naar voren buigen), abductie van het lendedeel van de wervelkolom (opheffen
romp in zijlig).
Origo: aan de voorzijde van de wervellichamen (dwarsuitsteeksels) van alle lumbale wervels (L1-L5) en de tussenliggende disci intervertebralis
(t12-L4) en wervellichamen (T12-L5).
Insertie: trochanter minor van het femur
- M. Iliacus = darmbeenspier
Functie: anteversie bekken (vooroverkantelen van het bekken), anteflexie been, exorotatie been
Origo: binnenzijde van de crista iliaca, fossa iliaca en ligamenten aldaar
Insertie: trochanter minor van het femur, samen met de pees van de m. psoas major
• M. rectus femoris = rechte dijbeenspier.
Functie: een bi-articulaire spier die zorgt voor anteflexie van het heupgewricht en extensie van het kniegewricht.
Origo: spina iliaca anterior inferior/rand van het acetabulum.
Insertie: bovenrand van de patella en via het ligamentum patella aan de tuberositas tibiae.
• M. gluteus maximus = grote bilspier. (1 van de 3 bilspieren)
Functie: retroflexie been, hulp bij exorotatie, bij gefixeerd been achterover halen (kantelen) van het bekken, delen van de spier geven adductie en abductie.
Origo: achterste deel crista iliaca, buitenvlak os ilium, dorsale zijde van S4 en S5.
Insertie: femur.
• M. gluteus medius = middelste bilspier.
Functie: abductie, bekken horizontaal houden bij loopfunctie, endorotatie.
Origo: buitenvlak van os ilium en bovenste bilspierlijn.
Insertie: trochanter major van femur.
• M. gluteus minimus = kleine bilspier.
Functie: abductie, bekken horizontaal houden bij loopfunctie, endorotatie.
Origo: buitenvlak van os ilium en bovenste bilspierlijn.
Insertie: trochanter major van femur.