BOKS ANATOMIE
Hogeschool Utrecht
Fysiotherapie
Fleur Terschegget
,BOKS kinesiologie
Kennis en skills
Anatomische houding:
De anatomische houding is een opgerichte houding met het gezicht naar voren, de armen langs het lichaam en de handpalmen naar voren, de
vingers en duim in extensie. Dit is de startpositite bij het beschrijven van lichaamsvlakken en assen.
Lichaamsvlakken:
● Frontale vlak. Is verticaal en loopt van zij naar zij. Verdeelt een lichaam in een voorste en achterste deel. Je bekijkt een beweging in
het frontale vlak als je het van voor of achter bekijkt.
● Sagittale vlak. Is verticaal en loopt van voor naar achter. Verdeelt het lichaam in een linker- en rechterhelft. Jebekijkt een beweging in
het sagittale vlak als het van vanaf de zijkant bekijkt.
- Mediaanvlak. Het sagittale vlak dat door de mediaanlijn loopt kan ook het mediaanvlak genoemd worden.
● Transversale vlak. Is horizontaal en verdeelt het lichaam in een bovenste en onderste gedeelte.
Lichaamsassen: (Reële of denkbeeldige denklijnen waarin de beweging plaatsvindt)
● Transversale (frontale as). Hoort bij het sagittale vlak en loopt van links naar rechts. De flexie- en extensie bewegingen vinden
rond deze as plaats in het sagittale vlak.
● Sagittale as. Hoort bij het frontale vlak en loopt horizontaal van voor naar achter. Abductie- en adductie bewegingen vinden
plaats in het frontale vlak rond deze as.
● Longitudinale as. Hoort bij het transversale vlak en loopt verticaal van craniaal naar caudaal. De endo- en exorotatie vinden rond
deze as plaats in een transversaal vlak.
Bewegingsrichtingen:
● Anteflexie/retroflexie = in voorwaartse richting heffen van arm of been in schouder of heupgewricht / in achterwaartse richting
heffen van arm of been in schouder of heupgewricht
- Flexie/extensie = buigen / strekken
- Plantair-/dorsaalflexie = enkel strekken (naar onder) / enkel buigen (naar boven)
- Palmair-/dorsaalflexie = vingers naar handpalm / vingers naar handrug
● Abductie/adductie = zijwaarts van het lichaam af bewegen / zijwaarts naar het lichaam toe bewegen (in schouder of heup gewricht)
- Ulnair-/radiaalabductie = bewegen van de pols in richting ulna / bewegen van de pols richting radius
- Lateroflexie = het zijwaarts buigen in de wervelkolom, een zijwaartse buiging van het hoofd richting de schouder, de romp zijwaarts buigen
, ● Exorotatie/endorotatie = arm of been naar buiten draaien vanuit schouder of heupgewricht / arm of been naar binnen draaien vanuit schouder of heupgewricht
- Supinatie/pronatie = beweging van de onderarm in het ellebooggewricht waarbij de handpalm naar boven wordt gedraaid, de hand draait naar buiten / beweging van de
onderarm in het ellebooggewricht waarbij de handrug naar boven wordt gedraaid, de hand draait naar binnen
- Inversie/eversie = de binnenzijde van de voet komt omhoog; enkel strekken met binnenwaarts draaien van de voet / de buitenzijde van de voet komt omhoog; enkel
buigen met buitenwaarts draaien van de voet
- Circumductie = beweging van arm of been in schouder of heupgewricht waarbij deze rond de mantel van een denkbeeldige kegel gaat enhet uiterste puntje van deze
extremiteit een cirkel beschrijft.
● Overig
- Retractie/protractie = schouderbladen naar elkaar toe / schouderbladen van elkaar af
- Elevatie/Depressie = opwaartse beweging van een gewricht / neerwaartse beweging van een gewricht
- Laterorotatie/mediorotatie = wanneer je je arm hoog optilt vindt er eerst elevatie plaats, daarna draait het naar buiten / schouderblad draait naar binnen
Richtingaanduidende termen:
- Superior = hoger
- Craniaal = naar bovenzijde, richting schedelCaudaal Inferior = lager
= naar onderzijde, richting staart
- Palmair = naar de handpalmzijde
- Ventraal = naar de buikzijde, voorkant lichaam
Plantair = richting voetzool
Dorsaal = naar de rugzijde (uitzondering voet, wreef voet is dorsalezijde)
- Anterior = voor, hetgeen voor ligt - Proximaal = naar het uitgangspunt (extremiteit)
Posterior = achter, hetgeen achter ligt Distaal = naar het uiteinde (extremiteit)
- Mediaal = binnenkant, naar het midden Radiaal = naar de zijde van de radius (spaakbeen, duim)
Lateraal = naar opzij, naar de zijkant Ulnair = naar de zijde van de ulna (ellepijp, pink)
- Superficialis = oppervlakkig Centraal = naar het middelpunt (centraal zenuwstelsel)
Profundus = diep Perifeer = naar het uiteinde (perifeer zenuwstelsel)
- Sinister = links
Dexter = recht
,Grootheden: Veel gebruikte afkortingen
- Kracht (F) uitgedrukt in newton (N) - art. = articulatio = gewricht - a. = arteria = slagader
- Moment (M) uitgedrukt in Newtonmeter (Nm) - m. = musculus = spier - v. = vena = ader
- Momentsarm (d) uitgedrukt in afstand (m) - lig. = ligament = band
Algemeen lichaamszwaartepunt (ALZ)
ALZ = punt waarop alle krachten aangrijpen. Het bepalen van de plaats van het lichaamszwaartepunt is niet alleen belangrijk om het statisch evenwicht te bepalen, maar ook om de baan,
die het massamiddelpunt beschrijft tijdens bewegen te analyseren, verplaatst zich bij bewegen.
Steunvlak/ophangpunt
Actieve stabiliteit: wordt geleverd door de spieren en is de beste manier om de belasting op het lichaam op te vangen en te controleren Passieve stabiliteit: wordt geleverd
door de gewrichten en het kapsel- en bandapparaat, is niet trainbaar en dus kwetsbaar.
Steunvlak: wordt gevormd door het vlak onder en tussen de voeten. Er is sprake van ‘evenwicht’, als het ALZ binnen het steunvlak valt.
Insufficiëntie:
- Actieve insufficiëntie: de spieren zijn actief, maar kunnen niet verder contraheren. Het gewricht zelf kan echter nog wel verder bewegen.
- Passieve insufficiëntie: de spieren kunnen niet verder uitgerekt worden.
Gangcyclus (stand- en zwaaifase, incl duur)
- Heelstrike: eerste moment van contact met de ondergrond. De heup is geflecteerd, de knie is in extensie en de enkel staat in een dorsaalflexiestand. 0 tot 2%.
- Full foot: begint op het moment dat de voet op de ondergrond wordt geplaatst en eindigt zodat de gehele voet plat op de grond staat. De knie is licht geflecteerd, de enkel wordt naar
plantairflexie bewogen. 0 tot 10%.
- Midstance: begint op het moment dat één voet van de ondergrond getild wordt en duurt tot het lichaamsgewicht overgebracht is op de voorvoet. De knie is licht geflecteerd, de enkel
wordt naar dorsaalflexie bewogen. 10 tot 30%.
- Heel off: begint met het optillen van de hiel en duurt tot de andere voet de grond raakt. De knie is licht geflecteerd, de enkel wordt naar plantairflexie bewogen. 30 tot 50%.
- Toe off: laatste fase van de standfase. Begint met het eerste contact van één voet met de ondergrond en eindigt bij de toe off van het been dat begint aan de zwaaifase. 50 tot
60%.
- Acceleration: begint met het optillen van de voet van de ondergrond en eindigt zodra de voet gelijk is aan de voet van het standbeen. 60 tot 73%.
- Midswing: begint op het moment dat het been gedurende de zwaaifase ter hoogte is van het andere been in de standfase en eindigt wanneer het been in de zwaaifase voorbij het
been in de standfase is. De knie beweegt naar extensie. 73 tot 87%.
- Deceleration: begint met een verticale positie van de tibia en eindigt zodra de voet de ondergrond weer raakt. Knie is volledig in extensie en de enkel is in een lichte
dorsaalflexie. 87 tot 100%.
,Lichamelijk onderzoek:
1. Meten van de bewegingsuitslagen per gewricht (in graden), relateren aan de hulpvraag en vergelijken tussen links en rechts;
2. Benoemen van de beperkende factor per gewricht en per bewegingsrichting
3. Herkennen van een normaal bewegingspatroon en eventuele afwijkingen signaleren en beschrijven
- AROM (active range of motion): AROM verwijst naar de mogelijke bewegingshoeveelheid gedurende niet-geassisteerde vrijwillige
gewrichtsbeweging
- PROM (passive range of motion): PROM is de bewegingsmogelijkheid gekregen door een externe kracht. Er is geen vrijwillige spiercontractie.
Normaal is de PROM iets groter dan de AROM omdat elk gewricht een kleine bewegingsbeweeglijkheid bezit die niet onder vrijwillige controle staat.
- FROM (functional range of motion): FROM is hoeveel graden je nodig hebt om de beweging uit te voeren, is dus voldoende of onvoldoende.
Hoeveel graden kom je eventueel tekort?
Margo = rand, kant
Caput = kop, vorm van een bol
Angulus = hoek van een bot.
Malleolus =
knobbel
Corpus =
lichaam
Tuber = grote
knobbel
Tuberculum = knobbeltje
Tuberositas = weinig uitstekende knobbel
Processus = groot uitsteeksel
Spina = punt of doornvormig botuitsteeksel
Condyle = knobbel, afgerond uitsteeksel op het uiteinde van een bot, dat het bot articuleert met een ander bot
Epicondyle = uitsteeksel op de condylus van een lang bot, pezen en ligamenten binden zich hier
Condyle en epicondyle komen voor aan het einde van de lange botten. De condylus is prominenter dan de epicondyle. De condylus is glad en rond, terwijl epicondyle ruw is.
Epicondyle is een projectie op de condylus.
, BOKS anatomie
Gewrichten
Skills:
Testen op AROM/PROM in relatie tot eindgevoel, normaalwaarde en links/rechts vergelijking. Palpatie of exacte projectie van het gewricht.
Kennis:
Naam, plaats, soort gewricht en alle bewegingen die mogelijk zijn.
Algemeen
Type verbinding en de relatie met de stabiliteit:
• Junctura ossea = botverbinding. ‘Verbeend’, geen beweeglijkheid, uitsluitend voor stevigheid.
• Junctura fibrosa = bindweefselverbinding, verbindt 2 botstukken dmv bindweefsel.
- Syndesmosis. Band-verbinding tussen botten, geringe beweeglijkheid, elastische aanpassing aan belasting (vb. schot tussen tibia + fibula)
- Sutura. Zeer smalle spleten met bindweefsel gevuld. (vb. schedelnaden van een volwassenen)
• Junctura cartilaginea = kraakbeenverbinding, verbindt 2 botstukken dmw kraakbeenweefsel. Dit is meestal vergroeid met de botstukken.
- Synchondrosis. Hyalien kraakbeen. (vb: verbindingen tussen bovenste ribben en borstbeen)
- Symphysis. Vezelig kraakbeen
• Junctura synoviale = vloeistof. Kenmerken: kraakbeen op gewrichtsuiteinden, gewrichtskapsel, gewrichtsspleet, kop/kom, gewrichtsvocht. (vb. kniegewricht)
___________________________________________________________________________________________________________________________
• Art. cylindrica = cylinder gewricht
- Art ginglymus = scharniergewricht. Heeft 1 as van bewegen, het strekken/buigen. As loodrecht op lengte-as beide
botstukken. (knie en elleboog)
- Art. trochoidea = draai- of rolgewricht. As in de lengterichting van bewegende botstuk
• Art. sphaeroidea = kogelgewricht/bolvormig gewricht. Kan alle kanten op roteren, 3-assig, assen loodrecht op elkaar
• Art. ellipsoidea = ellipsvormig gewricht. 2-assig; zowel rotatie als translatie.
• Art. sellaris = zadelgewricht. 2-assig; botuiteinden zijn zowel kop als kom (convex + concaaf)
• Art. plana = vlak gewricht. Translaties in alle richtingen; rotatie om eigen as
• Functie CPP (close packed position). Betekent dat het bot een maximaal contactoppervlak heeft met het andere bot in
het desbetreffende gewricht. De gewrichten maken het meeste contact met elkaar. Zeer stabiel, matige beweeglijkheid.
Alle posities van een gewricht die niet close-packed zijn kunnen loose-packed genoemd worden.
• Functie MLPP (maximal loose packed position). Betekent dat het bot een minimaal contactoppervlak heeft met het andere bot in het desbetreffende gewricht. In een ontspannen
houding, weinig kracht. Veel beweging mogelijk, instabiel, veel speling in het gewricht.