H3 – de middeleeuwen
KA-9: De verspreiding van het christendom in geheel Europa
KA-10: het ontstaan en de verspreiding van de islam
KA-11: de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarische-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigeid
KA-12: het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
KA-13: de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-
urbane samenleving
KA-14: de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van de steden
KA-15: het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke
macht het primaat behoorde te hebben
KA-16: de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de
kruistochten
KA-17: het begin van staatsvorming en centralisatie
§1 de verbreiding van het christendom in Europa -> kerstening
Uiteenvallen west-romeinse rijk -> christelijke kerk bleef bestaan in spanje en italie -> germaanse
volken die die landen binnenviel waren grotendeels al christelijk
onder clovis worden de franken gekerstend -> nadat Clovis koning werd (481) van 1 vd frankische
stammen -> veroverde groot rijk (merendeel van huidige frankrijk) waardoor zo groot rijk?
496: clovis bekeert zich tot het christendom kreeg nu steun van christenen de germaanse
cultuur/organisatie ging nu samen met het christendom. Alle inwoners van clovis’ rijk werden
gekerstend (soms onder dwang).
511 -> dood clovis rijk valt uiteen -> macht nu in handen van hofmeiers -> Karel Martel (=
grootvader Karel de Grote)
karolingen geven steun aan de kerstening (Amandus, Willibrord, Bonifatius) :
768 – Karel de Grote koning uiteengevallen Frankische Rijk verenigde franken, veroverde grote
gebieden: met grote moeite ook het gebied van de Saksen (olv Widukind) en de met hun verbonden
Friezen. Uiteindelijk won Karel -> bekeerde saksen met harde hand (doodstraf) -> ‘heidenen zullen
nooit gewillige onderdanen worden’
Kloosters worden steunpunten om het christendom te verbreiden
frankische monniken uit frankrijk trokken naar zuiden van nederland om ‘heidense’ franken te
bekeren, oa Amandus. Volgden voor het bekeringswerk een succesvolle strategie (-> ierse
monniken):
o monniken stichtten kloosters en trokken nieuwe monniken aan -> klooster vormt centrum
waarvanuit nieuwe kloosters gesticht werden aantal kloosters neemt toe
o monniken proberen de regionale machthebbers te bekeren/ als ze al christen waren hun
steun te krijgen -> machthebbers oefenen dan drang op kerstening rest vd bevolking.
Bovendien gaven machthebbers vaak grond voor nieuwe kloosters
succes: monniken krijgen veel steun van de frankische vorsten en regionale machthebbers die hun
gebied wilden uitbreiden -> zagen in christendom een stabiliserende factor die eenheid en rust onder
bevolking tot stand kon brengen
Engelse monniken willibrord en bonifatius -> bekeren groot deel europese vasteland (oa noorden nl)
- Willibrord (engels) -> bekeren friezen met steun van frankische regionale machthebber
Pippijjn II (had friese koning radboud verslagen) -> maar geen succes (friezen kwamen in
opstand) willibrord gaat daarom bekeringswerk verrichten in zuiden -> wordt eerste
bisschop van utrecht (benoemd door Pippijn)
, - Bonifatius -> probeerde friezen te bekeren maar ook geen succes -> krijgt daarom opdracht
heidenen te bekeren ten oosten van de rijn wordt aartsbisschop van Mainz. Later
probeerde hij nog een keer friezen te bekeren maar werd gedood door friezen (‘handlanger
franken’)
‘verstandshuwelijk franken en christelijke kerk’ -> gebaseerd op wederzijdse steun ipv echte
geloofsovertuiging van de Franken zo bleven veel germaanse gebruiken bestaan:
- Leefden als ‘heidenen’ -> germaanse gebruiken blijven bestaan, soms onder christelijke naam
-> kerstmis, pasen (-> midwinter- en lentefeesten)
- Germaanse goden verchristelijkt -> germaanse moedergodin freia en god wodan -> maria en
sint nicolaas
- Weekdagen: woensdag, donderdag vrijdag = wodan, donar, freya
- Lieten zich wel dopen en profiteerden van geletterdheid geestelijken
Vanuit het byzantijnse rijk (Oost-Romeinse rijk) wordt het (orthodoxe) christendom in oost-europa
verbreid -> ook slavische vorsten voeren het christendom in in de balkan en rusland
Bekeringswerk:
- door eg grieken Methodius, Cyrillus (-> schrift voor slavische talen: cyrillisch)
- ook vorsten weer belangrijke rol: eg russische vorst vladimir werd christen voor trouwen zus
keizer byzantijnse rijk -> kerstend daarna zijn rijk
tegenstellingen tussen christelijke kerken in west- en oost-europa:
westen (katholieke): paus van Rome is het hoogste gezag, kerktaal is Latijn
oosten (orthodox): patriarch van het Oosten is het hoogste gezag, de landtaal is de
kerktaal (grieks, slavisch)
rituelen en heiligenverering verschilden
1054: Groot Schisma -> breuk binnen de christelijke kerk tussen de oosters-orthodoxe
kerken aan de ene kant en de Rooms-Katholieke Kerk aan de andere kant.
§2 Karel de Grote
Problemen:
o Verdeeldheid in zijn rijk -> door vele verschillende talen, stammen, gebruiken, eigengereide
edelen die delen van het rijk bestuurden. Wetten die karel in eigen taal uitvaardigde werden
verkeerd vertaald of niet goed begrepen bondgenootschap met christelijke kerk (in hele
rijk gevestigd, konden lezen en schrijven) latijn wordt bestuurstaal en taal van de
wetgeving (Karolingische minuskel -> makkelijke schrijfbaar en leesbaar).
Geestelijken werden ambtenaar, edelmannen die delen van zijn rijk bestuurden
kregen geestelijken om voor te lezen, op te schrijven, onderhouden contact met het
centrale bestuur.
karel steunde kerstening -> wie de bijbel kende, had geestelijken in de buurt en
contact met centrale bestuur
opleiden jonge geestelijken
liet geestelijken boeken uit grieks-romeinse tijd overschrijven, en kennis van de
romeinen over bouwkunst, land- en tuinbouwtechniek, kennis van ontginning, weg-
en waterbouw verspreiden
o Armoede -> o.a. domeinstelsel
o Oorlogsdreiging van buitenaf (noorden en westen (friezen, noormannen), oosten (saksen,
avaren), zuiden (arabieren)) -> goedgetrainde ruiterij nodig -> adel/leenstelsel/feodaliteit
ruiters in staat om paarden te fokken, trainen, in leven houden -> krijger krijgt stuk grond te
leen waarvan boeren delen van oogst aan hem afdragen in ruil voor bescherming en
verrichten van bepaalde diensten. Bij oorlog kan de vorst hem oproepen karel creëert