Hoofdstuk 5: Opinions
5.2 Self-fulfilling prophecy
Self-fulfilling prophecy: Gedrag dat is gebaseerd op valse / onterechte overtuigingen over een
situatie, die uiteindelijke de situatie zal veroorzaken. Met andere woorden, een verkeerde definitie
van de situatie die nieuw gedrag oproept waardoor de oorspronkelijke valse opvatting uitkomt.
Mogelijke vormen van een self-fulfilling prophecy:
• Placebo-effect: Je gelooft in iets dat in de werkelijkheid geen echte bijdrage levert. Een
patiënt krijgt van een arts te horen dat hij medicijn X moet slikken om weer gezond te
worden. De medicijnen hebben geen echte medische werking maar omdat de patiënt gelooft
van wel zullen de uitkomsten positief zijn.
• Galatea-effect: Mensen met een hoge zelfverwachting krijgen een positieve uitkomst. Dit
heeft te maken met zelfverwachting, als je denkt dat je een tentamen slecht gaat maken, dan
zul je hem waarschijnlijk minder goed maken vergeleken met wanneer je verwacht dat je
hem wél goed gaat maken.
• Pygmalion-effect of Rosenthal-effect: Dit is een self-fulfilling prophecy die ontstaat omdat
de omgeving van een persoon een bepaalde verwachting van iemand heeft. Wanneer de
omgeving verwacht dat je goed zal presteren, zal je ook beter presteren vergeleken met een
situatie waarbij de omgeving lage verwachtingen heeft.
Het Pygmalion- en Galatea-effect gaan vaak samen. Denk aan een leraar die van de meisjes hogere
resultaten verwacht dan van jongens. Meisjes halen hierdoor inderdaad hogere resultaten
(Pygmalion) dan de jongens, die nu een lagere zelfverwachting hebben (Galatea).
We leren dus:
• Dat op individueel niveau het gedrag van individuen sterk afhankelijk is van diens
overtuigingen. De meningen die zij zelf hebben, maar ook die anderen over hen hebben,
beïnvloeden elkaars gedrag.
• Het Thomas & Thomas theorem kennen: Als mensen situaties als werkelijkheid zien, dan zijn
deze werkelijk in hun consequenties. De percepties die mensen hebben over de
werkelijkheid zijn van invloed op de latere keuze van acties. Of deze percepties
overeenkomen met de werkelijkheid maakt niet uit, mensen gedragen zich naar hun
overtuigingen.
• Dat sociale context en complexe aggregatie mechanismen een rol spelen bij self-fulfilling
prophecies. Er is een interactie tussen het individu (micro) en de sociale context (meso). Dit
kan je dus ook weergeven in een multilevel framework.
, Inleiding Sociologie – Luca Horstkamp
5.3 Conformity
Conformity: Ieder individu is afhankelijk van het gedrag van de meso-omgeving. Stel dat persoon X
denkt dat een bank failliet zal gaan, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is. Persoon X zal zijn
geld van de bank afhalen. Omdat persoon X dit heeft gedaan en dit bij persoon Y bekend is, zal de
kans groot worden dat persoon Y dit ook zal doen. Dit proces blijft zich herhalen waardoor de bank
uiteindelijk failliet zal gaan. Men past zich aan, aan de meningen en het gedrag van anderen. Men
heeft de neiging om gedrag over te nemen, zoals in het voorbeeld (Merton’s bank run theory).
Synoniemen conformity: Cultural transmission, imitation & social contagion
Figuur 7: Merton's bank run theory
Conformity in judgement: Men heeft de neiging om zich aan te passen aan het oordeel van de
meerderheidsgroep in kleinschalige omgevingen. Dit geldt zelfs als dit oordeel fout is. (Asch)
Conformity komt voor in kleinschalige omgevingen, maar werkt dit ook in het sociale leven? Dit
bekijken we a.d.h.v. 3 onderwerpen:
1. Family sociology
Parental socialization / parental transmission: Kinderen zijn geneigd de meningen en het gedrag van
de ouders over te nemen.
2. Sociology of youth
Peer transmission: Jongeren passen overtuigingen en gedrag aan die van leeftijdsgenoten. Uit
onderzoeken is gebleken dat dit o.a. van toepassing is op roken, alcoholgebruik en depressief gedrag.
3. Sociology of media
Kijkt naar de invloed van de media op menselijk gedrag. Media transmission (proposition): Men past
overtuigingen en gedrag aan, aan meningen, overtuigingen en gedrag dat in de media naar voren
wordt gebracht.
Conformity is een vorm van social influence: Proces waarin de meningen, overtuigingen en gedrag
van mensen wordt beïnvloed door anderen.
2 soorten social influence:
1. Positive social influence: Meningen, overtuigingen en gedrag veranderen in dezelfde
richting als dat van de omgeving. Persoon X vindt iets A, dus vindt persoon Y dat ook A.
2. Negative social influence: Meningen, overtuigingen en gedrag veranderen in
tegenovergestelde richting als dat van de omgeving. Persoon X vindt iets A, dus vindt
persoon Y dat B.
23