Begrippenlijst
Gedragswetenschappen
Sociale steun: Verwijst naar de te ervaren comfort, zorgzaamheid, eigenwaarde
of de hulp een persoon goed te laten ontvangen in een groep mensen. Hoe meer
steun, hoe beter je stressbeleving
Tastbare of instrumentale steun: Bijvoorbeeld iemand geld geven waardoor
je iemand uit een stress periode haalt
Informationele steun: Iemand advies of suggesties aanreiken over hoe iemand
iets doet
Emotionele steun: Luisterend oor, aanmoediging
Netwerksteun: Steun die je krijgt vanuit een grotere groep. Het horen bij…
geeft steun
Stress: Aanhoudende, geestelijke druk. Is per persoon verschillend. Kan invloed
hebben op lichamelijk functioneren
Basis emoties: Blij(blijdschap), bang(angst), boos(woede), verdrietig(verdriet)
Sociale interactie: Non verbale gedrag interpreteren, en daar naar handelen
Functie stress: Door stress te ervaren kom je in actie (bv. Leren voor een toets)
Draagkracht stress: Wat kan ik aan op dat moment
Draaglast stress: Hoeveel activiteiten er nodig zijn
90/10 rule: 10% is de stress, en 90% is de manier waarop je ermee omgaat
Prefrontale cortex: Die zegt rustig maar, komt goed en vervolgens wordt actie
ondernomen
Coping: Manier waarop je met stress omgaat
Self efficacy: Vertrouwen hebben in je eigen capaciteiten om goed met
gebeurtenissen om te gaan
Effectief: Doel behalen, wanneer het een goede functie heeft goed
effect op stress
Ineffectief: Manieren van stress omgang wat niet leidt tot
stressvermindering
Probleemgerichte coping: Wat is het probleem en hoe kan ik het oplossen
Emotie gerichte coping: Bent met name bezig met de gevoelens die de
gebeurtenis oproept
Primaire coping: Je kijkt naar de oorzaak van een probleem
Secundaire coping: Wanneer je, je richt op het gevolg
Extraversie: Hoog: spraakzaam en vlot. Laag: Rustig en bescheiden
Warmte: Hoog: Vriendelijk en warm. Laag: Hard en onvriendelijk
Gewetensvol: Hoog: Ordelijk en efficiënt. Laag: Slordig en nonchalant
Neuroticisme: Hoog: Kalm en stabiel. Laag: Gespannen en angstig
Openheid: Hoog: Brede belangstelling. Laag: Bekrompen en conventioneel
Persoonlijkheidstypes
Type A: Competitie, gehaast, ongeduldig, verhoogde vijandigheid en woede
Type B: Ontspannen, weinig agressief
Type C: Coöperatief, vergevingsgezind, inschikkelijk, passief, onderdrukt
negatieve emoties vooral boosheid
Type D: Angstig, mijden sociaal contact, vermijden van potentieel gevaarlijke
situaties, onderdrukken negatieve emoties
Interne locus of control: Dat jij denkt dat de controle in jezelf zit. Zelf controle
houden minder stress
Externe locus of control: Zelf weinig invloed hebben op dingen die gebeuren,
het overkomt je gewoon
Negatieve stress: Stress waar je niet normaal mee om kunt gaan
Positieve stress: Stress waar je normaal mee om kunt gaan
, Diathesis stress model: Interactie tussen aanleg en stressors. Model wat
aangeeft welke factoren een rol spelen bij het uitbreken van een bepaalde
psychische stoornis. Hierbij speelt draagkracht een grote rol
Optimisme: Ik kan het wel aan. Positief effect op stress
Stress verminderen: Regelmatig bewegen, rust, minder cafeïne, ontspannen
Rouw: Proces dat mensen zich aanpassen aan verlies. Kan ook bij verliezen van
zelfstandigheid etc.
Begrip van dood per leeftijdscategorie
Baby: Geen begrip van dood, heeft hechting nodig
2-3 jaar: Verwarring dood/ slaap
3-6 jaar: Verwarring dood/ slaap. Dood is tijdelijk is hierin wel te corrigeren.
Geen valse hoop geven
6-9 jaar: Nieuwsgierig naar dood
9 Jaar en ouder: Iedereen gaat dood
Kubler Ross fasen:
Schok, ontkenning en isolering: Ontkenning is een algemeen
afweermechanisme. De reden hiervoor is dat je het stukje voor stukje kunt
begrijpen
Woede: De persoon protesteert tegen de verdrietige ervaring en heeft hierbij
veel woede
Marchanderen (onderhandelen en vechten): Kijken of er nog iets te regelen
valt. De reden hiervoor is omdat het vaak een gevoel van onmacht oplevert
Wanhoop en depressie: Als het verdriet niet langer te ontkennen is en
protesten, onderhandelingen, tegenaanvallen etc. niet geholpen hebben, treedt
vaak depressie op. Suïcidale gedachten kunnen bij het ergste geval ook optreden
maak dit bespreekbaar
Aanvaarding: Na verloop van tijd ziet de persoon in dat de waarheid niet te
bestrijden is en accepteert het verdriet.
Kenmerken van invloed op rouwproces: Leeftijd, sekse, persoonlijkheid,
gezondheid, ervaringen
De Mönnink verlies
Mogelijke verliessituaties in zes verschillende levensgebieden:
Lichaam: Bv. verlies van lichaamsfunctie
Psyche: Bv. verlies van gevoel van eigenwaarde
Relaties: Bv. verlies met een goede vrienden band
School/werk: Bv. verlies van een klas of leraar
Ouderschap: Bv. het lege nest syndroom(als kinderen uit het huis gaan)
Huis en haard: Bv. verhuizen
Rouw (Mönnink): Proces van het omgaan met rouw en verlies en de factoren
die daarbij meespelen
Afweren: Eerste even afweren. Het is te heftig om mee om te gaan
Afscheid: Proberen er mee om te gaan dat er inderdaad sprake is van verlies
Accommodatie: Aanpassen aan de situatie
Verpleegkundige in de behandeling: Gelegenheid, tijd, sociale steun en
bespreekbaar maken suïcidale gedachten
Helpen in de rouwverwerking: Eerlijk zijn, aanraken, vragen stellen en
oogcontact
Do’s bij communicatie: Oprecht, luister, aanmoedigen, toestaan altijd te
praten over verlies
Don’ts: Uit de weg gaan, “ik weet hoe je je voelt”, “je moet je verdrietig voelen”
en “je moet je nu wel weer wat beter voelen”
Suïcide: Zelfmoord. 50 jongeren per jaar ongeveer. Bij jongens de tweede
doodsoorzaak