Samenvatting inleiding in de psychologie
College 1 & hst 1 introduction
Psychologie = wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van menselijk gedrag en mentale
processen
Mentale processen -> hoe neem je je omgeving waar?, hoe bedenkt iemand zich iets?, hoe nemen
mensen zichzelf waar?
Soorten psychologie:
Personality psychology -> bestudeert de stabiele karaktereigenschappen van personen en hoe die
samenhangen met bv: psychische problemen – temperament, aangeboren karakter
Social psychology -> bestudeert hoe mensen elkaars gedrag en mentale processen beïnvloeden.
Individueel en in groepen – papa huilen = kind ook huilen
Biological psychology -> bestudeert hoe het brein en processen in ons lichaam ons gedrag en
mentale processen beïnvloeden en andersom – wat doen hormonen met ons lijf? – andersom: na
hard werken en stress, valt daarna weg, stort je in en wordt je ziek
Industrial and organizational psychology -> bestudeert hoe de efficiëntie, productiviteit en
tevredenheid van werknemers en werkgevers vergroot kan worden – wie selecteer jij voor welke
baan?
Education psychology -> bestudeert hoe mensen leren en hoe onderwijs het beste vorm gegeven
kan worden – in klas of in groepjes
Cognitive psychology -> bestudeert mentale processen zoals: perceptie, leren, denken, bewust zijn
en intelligentie
Development psychology -> bestudeert hoe en waarom gedrag en mentale processen veranderen
gedurende de levenscyclus van een mens en wat de gevolgen daarvan zijn
Clinical psychology -> bestudeert de oorzaken, gevolgen en behandelingen van psychische
stoornissen
Health psychology -> bestudeert gedrag en mentale processen die de lichamelijke gezondheid
kunnen beïnvloeden en andersom. – groente leren eten aan kinderen
College 2 en hst 8 intelligence
Alfred Binet
Welke kinderen hebben extra hulp nodig op school? Hij legde de nadruk op verschillen
tussen kinderen in cognitieve vaardigheden: redeneren, denken, probleem oplossen
Hij ontwikkelde intelligentie test -> hoe kan een kind omgaan met intellectuele taken vb:
gebraren, noemen van objecten, figuren knippen, gewichten in volgorde plaatsen etc.
Doel van zijn test -> kinderen met achterstand identificeren
- Hij bepaalde op welke leeftijd kinderen dit konden. Hiermee bepaalde hij de mentale
leeftijd van een kind. Hij vergeleek de mentale leeftijd met de werkelijke leeftijd.
,Lewis Terman
Engelse versie van Binet test -> Stanford – Binet intelligence scale
Paste de scoring aan -> mentale leeftijd : chronologische leeftijd x 100 = IQ
- Deze methode maakte rangorde mogelijk
David Wechsler
Zijn belangrijkste bezwaar op deze tests -> je kan niet zeggen dat het alleen afhangt van 1
somscore, maar van meerdere factoren:
- Hij kwam met verbale en non verbale subtests
- Prestatie minder afhankelijk van school ervaring
- Aparte score per subtest -> intelligentie profiel
Evaluatie IQ tests
Voordeel IQ test -> omstandigheden voor iedereen gelijk want gestandaardiseerd, scores
kunnen nog worden vergeleken
- Betrouwbaarheid en validiteit belangrijk
Betrouwbaarheid -> is het wel hetzelfde voor iedereen?
Validiteit -> meet je wel wat je wil meten? (lastig te bepalen door onduidelijke definitie van
intelligentie)
Mogelijke oplossing -> scores vergelijken. Scores intelligentietest gebruiken om
schoolprestaties te voorspellen
- Intelligentie is een goede voorspeller voor schoolprestaties
IQ test is niet een perfecte maat om te meten ‘hoe slim’ iemand is. Is het wel eerlijk?
- Bij school zijn er ook andere dingen belangrijk: geld, thuissituatie, motivatie
- IQ is ook afhankelijk van andere dingen: angst, motivatie, ervaring met taal,
cultuurverschillen
- IQ test op zich wel eerlijk, maar de tijd veranderd, er zijn ook andere factoren die een rol
kunnen spelen
Wat beïnvloed intelligentie?
Genetica en omgeving (nature & nurture)
Er is alleen onderzoek gedaan naar traditionele intelligentie zoals getest door Stanford-Binet
en Wechsler
Conclusie -> zowel genen als omgeving hebben een belangrijk effect op het hebben van
intelligentie
Intelligentie theorieën
Charles Spearman
- hij vond dat er slechts één algemene intelligentie factor is, waarop alle cognitieve
vaardigheden terug te voeren zijn. Dit noemde hij g. General intelligence, iets wat je niet
leert op school of beter in kan worden.
Raymond Cattel
- Hij was het wel eens met Charles maar vond dat je het kon onderscheiden in twee
onderliggende factoren
, - Fluid intelligence -> vaardigheden die je hebt om te kunnen omgaan met nieuwe
omgevingen- classificeren, problemen oplossen -> neemt snel toe, maar neemt af als je
ouder bent. Bijv: oma’s vinden het lastig om met mobieltjes om te gaan
- Crystallized -> vaardigheid opgebouwd door ervaring – woordenschat, algemene kennis
-> groeit heel erg mee als je je jong bent, hoe ouder je bent, hoe meer kennis je hebt.
De definitie van intelligentie is lastig maar de meeste psychologen vinden wel dat het 3
kenmerken heeft
1. Abstract kunnen denken/ redeneervaardigheden
2. Probleemoplossingsvaardigheden
3. Het vermogen om kennis te vergaren, dus om te leren
Je kunt intelligentie benaderen op een psychometrische manier (met een iq score) of op een niet
psychometrische manier (proberen onderliggende factoren te beschrijven)
Informatieverwerkingsbenadering -> hoe goed werkt jouw informatieverwerkingssysteem?
Daar ligt de focus op het verwerken van informatie. Hoe kan het dat de ene sneller kan
reageren dan iets als de ander en hoe kan het dat iemand een hogere IQ score heeft?
Sternbers triarchische theorie -> onderscheid maken tussen intelligenties, creatief, praktisch
en analytisch. Bezwaar: het gaat meestal om analytisch
Gardners intelligenties -> hij zegt dat er verschillende ideeën zijn van intelligentie bijv:
ruimtelijk, motorisch en sociaal. Je kan heel sociaal intelligent zijn, maar niet emotioneel
intelligent
College 3 hst 6 memory
Leerproces gaat in 3 fases
1. Encoding -> van waarneming tot geheugen. We gebruiken geheugen codes om informatie
van onze zintuigen te vertalen naar mentale representaties van deze informatie
- Auditory memory -> informatie wat betreft geluid. – bijv een liedje of een rijm
- Visual memory -> informatie wat betreft foto’s – bijv een foto van je beste vriend
- Semantic memory -> geheugen voor algemene kennis over de wereld
2. Storage -> opslag verwijst naar het bewaren van informatie in je geheugen in de loop van de
tijd. – bijv. het herinneren van een vakantie van toen je klein was
3. Retrieval -> wanneer je informatie vindt die in het geheugen is opgeslagen en deze naar
boven haalt. – bijv. je adres of een telefoonnummer
Retrieval : ophalen van kennis
Recall -> om informatie op te halen, moet je deze zelf uit het geheugen ophalen, zonder
hulp. – bijv. wanneer je een toets vraag beantwoord
Recognition -> informatie ophalen in je geheugen met hulp van retrieval cues. Het makkelijk
om informatie op te halen bij recognition dan bij recall. – bijv. je krijgt multiple-choice vragen
Retrieval cues -> helpen je om informatie op te halen
- Context specific memory -> je slaat informatie op en de context is hiermee opgeslagen. –
bijv. Beneden iets halen, vergeten wat, je weet het weer als je boven bent door die
specifieke informatie
- state dependent memory: als er een match is tussen je emoties tijdens het opslaan en
het ophalen, dan gaat dat beter.