Les 1 Introductie pedagogiek: opvoeden en opgroeien
(Hoofdstuk 1)
Pedagogiek betekent letterlijk kinderleiding > pais = kind, agogein = leiden.
Pedagogiek maakt gebruik van psychologische, sociologische, filosofische, theologische
en andragogische wetenschappen.
Belangrijke factoren voor opvoeding en opgroeien:
Liefde, geborgenheid, veiligheid, intimiteit, aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning
en controle.
Drie uitgangspunten in de omgang tussen ouder en kind:
- Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind.
- Het kind ervaart voldoende veiligheid.
- Het kind wordt door de ouder uitgenodigd/uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen.
De vier basisdimensies van opvoeden:
1. Ondersteuning bieden
Warmte, affectie, sensitiviteit, responsiviteit, ondersteunen door belonen en helpen.
Sensitiviteit = als ouder zijnde sensitief worden voor gedrag van kind en weten wat er
aan de hand is bij bepaald gedrag.
Responsiviteit = de juiste reactie geven op de signalen.
2. Instructie geven
Wat gebeurt erbij te veel of te weinig instructie?
Uitleg geven over de situatie > duidelijkheid. De voorspelbaarheid zorgt voor veiligheid.
3. Controle uitoefenen
Hoe kan controle op positieve manier worden uitgeoefend?
Autoritaire controle = vaste regels, ouders staan boven kind, belangen van ouders voor.
Autoritatieve controle = gelijkwaardiger, samenspraak, belangen in compromis.
4. Grenzen stellen
Waar is het kind het meest bij gebaat? Straffen en belonen.
Grenzen zorgen voor duidelijkheid.
Drie opvoeddoelen (in het westen):
- Zelfstandigheid
- Zelfredzaamheid
- Zelfvertrouwen
Materiële en emotionele opvoeding:
Opvoeden heeft een fysieke en een psychische kant. Het bestaat uit materiële en
emotionele handelingen van de ouder richting het kind. Denk hierbij aan de piramide van
Maslow.
Geestelijke en sociale vorming:
Geestelijke vorming > levensovertuiging, welke opvattingen heeft ouder over het leven?
Sociale vorming > welke opvattingen heeft ouder over omgang met andere mensen?
, Les 2 Diversiteit in opvoeden
(Paragraaf 2.5 en paragraaf 3.4 t/m 3.6)
Essentiële aspecten bij de opvoeding > zelfdeterminatietheorie:
De drie basisbehoeften:
1. Competentie (ik kan dit)
2. Verbondenheid (ik voel me verbonden met de mensen om me heen)
3. Autonomie (ik kan mijn leven invullen zoals ik dat wil)
Om aan de drie basisbehoeften van deze theorie te kunnen voldoen, heb je een goed
pedagogisch leefklimaat nodig.
Vijf belangrijke kenmerken van een goed pedagogisch leefklimaat:
1. Sensitiviteit en responsiviteit (aanvoelen en reageren)
2. Ruimte voor ontwikkeling en leren
3. Duidelijkheid, structuur en (leef)regels
4. Een positieve omgeving (goede sfeer)
5. Veiligheid (!)
Drie gezinstypen:
- Loszandgezin
- Kluwengezin
- Half open, halfgesloten gezin
Harmonieus: vriendelijk, geborgen, men staat voor elkaar klaar, voelt elkaar aan,
saamhorig.
Schema opvoedingsstijlen:
Twee communicatiepatronen:
1. Bevelshuishouden > duidelijke gezagsverhoudingen tussen ouder en kind.
Machtspositie van ouder.
2. Onderhandelingshuishouden > kind mag (binnen bepaalde grenzen) eigen
beslissingen nemen. Kind leert onderhandelen over eisen die ouder stelt en leert
hierdoor beter omgaan met problemen en conflicten.
Intergenerationele overdracht: kinderen gaan vaak op dezelfde manier opvoeden als ze
zelf zijn opgevoed. Vaak hetzelfde gezinstype, opvoedingsstijl en communicatiepatroon.
Tips voor sociaal werker voor omgaan met diversiteit:
1. Kom erachter waar de waarden en normen van een gezin vandaan komen.
2. Denk: meerdere wegen leiden naar Rome (meer oplossingen voor 1 probleem).
3. Wees je bewust van je eigen referentiekader.
4. Zet ouders en kinderen in hun kracht; vraag hen naar welke oplossingen zij al hadden
bedacht en waar zij zich het beste bij voelen.