ALLE ARTIKELEN PER COLLEGE CST
Inhoudsopgave
COLLEGE 1 - DIVERSITIES A............................................................................................................................. 2
HOOFDSTUK 1 – DE UITVINDING VAN HET GEMIDDELDE.................................................................................................2
HOOFDSTUK 2 – HOE ONZE WERELD IS GESTANDAARDISEERD.........................................................................................4
HOOFDSTUK 3 – WEG MET HET GEMIDDELDE..............................................................................................................6
COLLEGE 2 – DIVERSITIES B EN GIFTEDNESS A.................................................................................................8
HOOFDSTUK 4 – TALENT IS ALTIJD GRILLIG..................................................................................................................8
HOOFDSTUK 5 – KARAKTEREIGENSCHAPPEN BESTAAN NIET...........................................................................................10
HOOFDSTUK 6 – IEDEREEN WIL ZIJN EIGEN WEG GAAN................................................................................................12
ZAKZANIS, K.K., & JEFFAY, E. (2011). NEUROCOGNITIVE VARIABILITY IN HIGH-FUNCTIONING INDIVIDUALS: IMPLICATIONS FOR
THE PRACTICE OF CLINICAL NEUROPSYCHOLOGY. PSYCHOLOGICAL REPORTS, 108(1), 290-300.
DOI: 10.2466/02.03.09.22.PR0.108.1.290-300.................................................................................................15
COLLEGE 3 – GIFTEDNESS B & RISK BEHAVIOR AND FORENSICS A.................................................................17
HUFFORD, M. R., WITKIEWITZ, K., SHIELDS, A. L., KODYA, S., & CARUSO, J. C. (2003). RELAPSE AS A NONLINEAR DYNAMIC
SYSTEM: APPLICATION TO PATIENTS WITH ALCOHOL USE DISORDERS. JOURNAL OF ABNORMAL PSYCHOLOGY, 112,219-227.
DOI:10.1037/0021-843X.112.2.219..................................................................................................................17
COLLEGE 4 & 5 – RISK BEHAVIOR AND FORENSICS B & MOOD AND ANXIETY A/B..........................................22
FRIED, E. I., & NESSE, R. M. (2015). DEPRESSION IS NOT A CONSISTENT SYNDROME: AN INVESTIGATION OF UNIQUE SYMPTOM
PATTERNS IN THE STAR* D STUDY. JOURNAL OF AFFECTIVE DISORDERS, 172, 96-102.....................................................22
OLTHOF, M., HASSELMAN, F., OUDE MAATMAN, F., BOSMAN, A. M. T., & LICHTWARCK-ASCHOFF, A. (2022). COMPLEXITY
THEORY OF PSYCHOPATHOLOGY. JOURNAL OF ABNORMAL PSYCHOLOGY. HTTPS://DOI.ORG/10.31234/OSF.IO/F68EJ...........25
COLLEGE 6 – SPECIAL LEARNING NEEDS A / B................................................................................................ 34
WIJNANTS, M. L., HASSELMAN, F., COX, R. F. A., BOSMAN, A. M. T., & VAN ORDEN, G. (2012). AN INTERACTION-
DOMINANT PERSPECTIVE ON READING FLUENCY AND DYSLEXIA. ANNALS OF DYSLEXIA, 62, 100-119...................................34
ZERA, D. A., & LUCIAN, D. G. (2001). SELF-ORGANIZATION AND LEARNING DISABILITIES: A THEORETICAL PERSPECTIVE FOR THE
INTERPRETATION AND UNDERSTANDING OF DYSFUNCTION. LEARNING DISABILITY QUATERLY, 24, 107-118...........................45
COLLEGE 7 – DISABILITIES A / B.................................................................................................................... 52
THELEN, E. (1996). NORMAL INFANT STEREOTYPIES: A DYNAMIC SYSTEMS APPROACH. IN R. L. SPRAGUE & K. M. NEWELL
(EDS.), STEREOTYPED MOVEMENTS: BRAIN AND BEHAVIOR RELATIONSHIPS (P. 139 - 165). WASHINGTON, DC: AMERICAN
PSYCHOLOGICAL ASSOCIATION. ..............................................................................................................................52
COLLEGE 8 – PEDAGOGICAL ETHICS A/B....................................................................................................... 62
BOSMAN HC 8 CST..............................................................................................................................................62
,College 1 - Diversities A
Hoofdstuk 1 – De uitvinding van het gemiddelde
Michael Miller deed in 2002 onderzoek naar het verbale geheugen. Hij onderzocht de
hersenactiviteit bij zestien deelnemers en rapporteerde daarna ‘de gemiddelde hersenen’, in
de verwachting dat hij daarmee de neurale circuits zou kunnen blootleggen die
verantwoordelijk zijn voor het verbale geheugen in de menselijke hersenen. Methoden voor
de analyse van de gemiddelde hersenen worden aangeduid met ‘random effects model’. De
onderliggende gedachte is dat de gemiddelde hersenen model staan voor normale,
doorsnee hersenen, terwijl de individuele hersenen daar een variatie op zijn. Miller keek
daarna echter ook naar de individuen en zag dat er maar een paar op het gemiddelde leken,
maar de meeste eigenlijk helemaal niet. Hij vergeleek daarom elk individu met de
gemiddelde hersenen en met elkaar; de verschillen waren groot. De conclusie die je daaruit
kan trekken is dat een algemene theorie over gedachten, waarneming en persoonlijkheid,
die uitgaat van gemiddelde hersenen, vrijwel zeker op niemand van toepassing is. De
gemiddelde hersenen bestaan gewoon niet. Miller’s resultaten werden door andere
wetenschappers van tafel geveegd. Miller vond dit niet kunnen, het ging immers niet om een
academische discussie, maar om een probleem met praktische consequenties. In de hele
samenleving wordt namelijk van gemiddelden uitgegaan.
De wiskunde van de samenleving
Adolphe Quetelet (afgestudeerd in 1819) is degene die het gemiddelde heeft geïntroduceerd
in de sociale wetenschap. Hij vond dat de moderne samenleving uiterst onvoorspelbaar was.
Het menselijk gedrag leek geen waarneembare regels te volgen, net als het universum
voordat Newton orde in de chaos schiep. Quetelet kreeg een duidelijk idee: zou het mogelijk
zijn om een wetenschap te ontwikkelen voor de beheersing van de samenleving? In het
begin van de negentiende eeuw werden enorme hoeveelheden data over de bevolking
bijgehouden en gepubliceerd (bijvoorbeeld maandelijkse sterfgevallen), maar niemand wist
hoe er nuttige info uit kon worden gehaald. Een aantal astronomen bedachten de methode
van de gemiddelden: alle afzonderlijke metingen werden samengevoegd tot één
‘gemiddelde meting’. Volgens de voorstanders van deze methode was het aldus verkregen
resultaat betrouwbaarder dan één enkele waarneming.
De gemiddelde mens
Quetelet schreef geschiedenis door antwoord te geven op de vraag: wat betekent het
gemiddelde precies? Hij had namelijk de gemiddelde borstomvang van Schotse soldaten
berekend, maar het was helemaal niet duidelijk wat het belang van zo’n gemiddelde
eigenschap nu eigenlijk was. Quetelet was van mening dat de meting van individuele
personen per definitie foutief was en dat de echte mens werd vertegenwoordigd door de
gemiddelde persoon. Het gemiddelde was vrij van enige fysieke onvolkomenheden, precies
zoals de natuur het had bedoeld. Quetelet vond dat iedere levende soldaat een gebrekkig
afgietsel was van het perfecte gemiddelde. Hij ging nog verder: ieder mens was een
gebrekkige kopie van een of ander kosmisch sjabloon (de gemiddelde mens). Quetelet stelde
dat de belangrijkste mensen uit de geschiedenis de gemiddelde mens van hun tijdperk het
dichtst hadden benaderd. Tegenwoordig beschouwen een gemiddeld iemand juist als
,middelmatig! Quetelet berekende het gemiddelde van elk menselijk kenmerk dat hij kon
vinden. Hij is bijvoorbeeld de uitvinder van het BMI. Zijn bewondering voor de gemiddelde
mens was omgekeerd evenredig aan zijn afkeer van de ongelukkigen die ervan afweken:
afwijking wijst op misvorming en ziekte. Quetelets ideeën over het gemiddelde zorgde
ervoor dat er orde kon worden geschept in de chaos en werd de drang bevredigd om
mensen in stereotypen in te delen. Vele andere toonaangevende politici, wetenschappers,
etc. maakten gebruik van zijn ideeën. Het tijdperk van het gemiddelde werd ingeluid met
Quetelets theorie van de gemiddelde mens. Vanaf dat moment stond gemiddeld gelijk aan
normaal en individueel aan gebrekkig en afwijkend. Elk stereotype kreeg een goedkeurende
stempel.
Van eminent tot imbeciel
De tegenstand kwam van Francis Galton vanaf 1851. Hij vond dat het Britse Rijk achterbleef
op de rest van de wereld wat betreft technologische ontwikkelingen. Volgens hem was de
oorzaak van die plotselinge achterstand de groeiende status van de lagere sociale klassen.
Hij vond dat de superieure hogere klassen weer de touwtjes in handen moesten krijgen. Hij
haalde zijn bewijs uit de theorie van Quetelet. In feite was Galton het met vrijwel alle ideeën
van Quetelet eens. De enige uitzondering was het idee dat de gemiddelde mens het
ideaalbeeld van de natuur zou zijn. Voor Galton stond gemiddeld gelijk aan middelmatig,
grof en alledaags; zoals de lagere klassen. Galton zag het als een heilige opdracht aan de
mensheid om het gemiddelde zo ver mogelijk te ontstijgen. Quetelet zag afwijkende mensen
als gedrochten, maar Galton was het daar niet mee eens. Er waren grootheden die ver
boven het gemiddelde waren uitgestegen, zoals Galton zelf, Isaac Newton en de koningin.
Dat waren allesbehalve gedrochten en zij vormden een duidelijk afgebakende klasse die
door Galton het etiket eminent opgeplakt kregen. De mensen ver beneden het gemiddelde
werden imbeciel genoemd. Galton geloofde dat dat de eminenten, imbecielen en
middelmatigen stonden voor verschillende typen mensen. Galton geloofde niet in fouten
zoals Quetelet, maar in rangorde. Voor Quetelet maakte het niet uit of je nou 50 % boven of
onder het gemiddelde zat; je week af. Voor Galton wel; degene 50 % boven het gemiddelde
bevond zich hoger in de rangorde dan degene 50 % onder het gemiddelde. Galton bedacht
veertien verschillende klassen voor de mensheid, van imbeciel onderaan tot halverwege de
middelmatigen en aan de top de eminenten. De betekenis van het gemiddelde verschoof
hierdoor ook van ‘normaal’ naar ‘middelmatig’. Galton stelde dat iemands rangorde
consistent was voor al zijn eigenschappen, zowel mentaal, fysiek als moreel. Hij stelde de
weten van de afwijking van het gemiddelde op: het belangrijkste wat je over een persoon
kon vaststellen was in hoeverre hij boven het gemiddelde uitstak of eronder bleef.
De opkomst van de aanhanger van het gemiddelde
De uitvinding van het gemiddelde was een revolutionaire verandering in hoe men naar de
relatie tussen individu en samenleving keek. Quetelet en Galton betoogden beiden dat een
persoon alleen kon worden begrepen door hem of haar te vergelijken met de groep en
daardoor verloor het individu zijn betekent. Toen het gemiddelde in het leven werd
geroepen, zagen veel ontwikkelde victorianen dit als een gevaarlijke ontwikkeling. De dichter
William Cyples bedacht een kenmerkende en kleinerende bijnaam voor aanhangers van het
gemiddelde: averagarians. Ook artsen protesteerden tegen het gemiddelde. Je kunt als
patiënt helemaal niks met de uitspraak 'in 80 % van de gevallen geneest de kwaal vanzelf',
want hoor jij nu bij die 80 %? De samenleving schonk echter geen aandacht aan deze
, protesten en nu beoordelen we iedereen die we tegenkomen aan de hand van het
gemiddelde. We zijn allemaal aanhangers van het gemiddelde geworden.
Hoofdstuk 2 – Hoe onze wereld is gestandaardiseerd
Hoe is de leer van het gemiddelde de grootste doctrine van de wereld (denk aan het
onderwijs en bedrijfsleven) geworden? Deze vraag kan grotendeels worden beantwoord met
de naam van één man: Frederick Winslow Taylor. Hij hieldt zich bezig met de problemen die
industrialisatie met zich meebrachten. Er was sprake van een gigantische economische crisis
en arbeiders bleven nergens lang werken. Niemand begreep de oorzaak van deze
economische problemen, behalve Taylor: inefficiëntie. Volgens Taylor was de organisatie in
de fabrieken onhandig, ondoelmatig en vooral onwetenschappelijk. Hij stelde dat de
problemen alleen konden worden opgelost door een wetenschap van de arbeid. Hij geloofde
dat hij systematisch alle inefficiëntie uit het productieproces kon bannen en nam daartoe het
basisprincipe van de leer van het gemiddelde over: het idee dat het individu er niet toe
deed. Hij vond dat het systeem op de eerste plaats moest staan en niet de mens.
Het systeem komt op de eerste plaats
Volgens Taylor moesten bedrijven zich niet aanpassen aan individuele werknemers, maar
moesten bedrijven mensen in dienst nemen die in het systeem pasten. Zijn theorie was
gebaseerd op een belangrijk concept binnen de leer van het gemiddelde: standaardisatie. Hij
standaardiseerde het hele industriële proces rond gemiddelden (bijvoorbeeld het
gemiddelde gewicht kolen wat in een keer in de oven geschept kon worden). Volgens Taylor
was er altijd voor elk proces één beste manier, de gestandaardiseerde manier. Ooit was de
arbeider een ambachtsman, nu was hij gedegradeerd tot automaat.
De geboorte van de manager
Maar wie stelt de normen binnen een bedrijf vast? De arbeider in ieder geval niet. Een
nieuwe klasse van ‘planners’ moest toezicht houden op de arbeiders en bepaalde de beste
manier om de bedrijfsprocessen te standaardiseren: de manager. Volgens Taylor waren
mensen met hersens achter een bureau geen onnodige bedrijfsuitgave (zo werden ze eerst
gezien), maar hersens waren nodig om de handen van de arbeiders te leiden. Ons moderne
beeld van de manager als leidinggevende hebben we te danken aan Taylors visie. Hij is dus
eveneens verantwoordelijk voor de rolverdeling die aan het moderne bedrijfsproces ten
grondslag ligt, met de managers die de leiding hebben en de arbeiders die het eigenlijke
werk doen. Volgens Taylor was het belangrijkste dat je de dingen doet zoals je superieuren
dat willen en niet op je eigen manier. In 1911 publiceerde hij zijn ideeën over standaardisatie
en management in een boek: The Principles of Scientific Management. Vrijwel meteen na de
publicatie vond het wetenschappelijk management, ook wel taylorisme geheten, wereldwijd
ingang. Het denken en het plannen werd strikt gescheiden van het maken en het doen.
Bedrijven wilden weten hoe ze dat het beste konden aanpakken. Dit werd geregeld door een
nieuwe bedrijfstak, consultancy. Bij alle beslissingen die genomen werden was het
gemiddelde het uitgangspunt. Tegenwoordig is het wetenschappelijk management de
overheersende filosofie in elk geïndustrialiseerd land. Veel bedrijven willen dit echter niet
toegeven, omdat in veel kringen het taylorisme dezelfde negatieve bijklank heeft gekregen
als racisme en seksisme.