Samenvatting Handboek Diabetes Mellitus
[Hoofdstuk 1,2,3,5,7,8,12, 15 -20, 24, 25, 26, 29]
Hoofstuk 1 –Regulatie van de normale glucosestofwisseling
De basale glucosebehoefte van een volwassenen: +- 200 gram per dag 70% wordt gebruikt
door het CZ.
- vanwege deze primaire glucosebehoefte beweegt de plasmaglucospiegel zich binnen
strikte grenzen.
Twee regelmechanismen voor een normale glucosehomeostase:
1) Postprandiale toestand: gevoede toestand
2) Postabsorptieve toestand: langer gebaste toestand
1 & 2 kennen een differentiële regulatie en eenzelfde doel: efficiënte energieopslag en
waarborging ATP-productie.
Het menselijk lichaam heeft continue behoefte aan toevoer van substraten (vooral glucose en
vetzuren) voor het opwekken van energie(in de vorm van ATP).
- substraten kunnen worden omgezet/geoxideerd
Hongergevoel ontstaat: door samenspel tussen hormonen uit vetweefsels en darm èn
neuropeptiden in de hersenen.
Het Glucose Insulinetroop Polypeptide(GIP) speelt een belangrijke rol bij de verwerking van
glucose, vet en eiwit. > Zij stimuleren de insulinessecretie
Aminozuren (Arganine en Leucine) en vetzuren uit de voeding zijn stimulatoren van de
insulinesecretie
Insuline wordt afgegeven in de pancreas als de bloedglucosespiegel stijgt.
Lever
In de postprandiale toestand moet de endogene glucoseproductie (EGP) geremd worden door de
lever. Dit kan door:
1) Direct:
- Remming van de glycogenolyse
2) Indirect:
- Verlagende effecten van insuline op voorlopers van de gluconeogenese (glycerol, vrije vetzuren en
aminozuren)
- Glucose-6-fosfaat die niet in glucose wordt omgezet maar in lactaat
Hoofdstuk 2 – Diagnostiek en epidemiologie van diabetes
De term diabetes (in het Grieks ‘doorstroming’)
Abnormaal glucose of HbA1c:
- glucose ≥ 7,0 mmol/l in nuchtere toestand
- glucose ≥ 11,1 mmol/l in niet nuchtere toestand, of
- glucose ≥ 11,1 mmol.l 2 uur na een 75 grams orale glucsoetolerantietest, of
- HbA1c ≥ 48 mmol/mol (6,5%)
, Hoofdstuk 3 – Classificatie van diabetes mellitus
Juvenile onset = jeugddiabetes ‘type 1’
Maturity onset = ouderdomsdiabetes
Typen Diabetes
1. IADM, Insulineafhankelijk diabetes mellitus, type 1 diabetes
2. NIADM, Niet- insulineafhankelijk diabetes mellitus, type 2 diabetes
3. Zwangerschapsdiabetes
4. MODY, Maturity-onset diabetes of the young
Oorzaak: Genetische bètaceldefect
→MODY5 kan in combinatie met nieraandoeningen ‘renal cysts and diabetes’ of RCAD-
syndroom
5. Neonatale diabetes = diagnose < 6maanden is vrijwel nooit diabetes type 1
6. MIDD, Maternally Inherated Diabetes and Deafness
Deze vorm wordt via de moeder overgeërfd en is een vorm van diabetes met doofheid.
Glucokinase wordt beschouwd als de ‘glucosesensor’ van de bètacel, die ervoor zorgt dat de cel meer
insuline gaat produceren als de glucosegehalte boven een bepaald setpoint stijg.
Chronische pancreatitis, aandoening van de exocriene pancries die tot diabetes mellitus kan leiden.
Autonome productie van cortisol, groeihormoon, glucagon en catecholaminen leidt tot verminderde
insulinegevoeligheid (vb bij het Cushingsyndroom, Acromegalie).→ Kan aanleiding geven tot diabetes.
Glucocorticoïden, zijn geassocieerd met het ontstaan of verergeren van diabetes mellitus.
Prednisolon leidt tot insulinegevoeligheid
Hoofdstuk 5 – Pathogenese en pathofysiologie van diabetes type 2
Glucose kan tijdens vasten in principe uit 2 bronnen komen:
1. Afbraak van glycogeen → Glycogenolyse
2. Aanmaak vanuit aminozuren, glycerol en melkzuur → gluconeogenese
* Na een normale nacht vasten draagt de gluconeogenes al voor ongeveer 50% bij aan de
glucoseproductie door de lever.
Hoofdstuk 7 – Voeding bij Diabetes Mellitus
Zoetstoffen
1. Intensieve zoetstoffen: zijn zoeter dan suiker. Vaak gebruikt in zoetjes, kauwgom en light/zero
frisdranken. Ze leveren geen energie. → Geschikt bij DM. vb Aspartaam, Stevia
2. Extensieve zoetstoffen: minder zoet dan suiker. Vaak gebruikt in suikervrije producten. Ze leveren wel
energie. Deze producten bevatten vaak ook veel verzadigd vet. Overmatig gebruik kan diarree
veroorzaken. vb Sorbitol, sylitol en maltitol
Hoofdstuk 8 – Behandeling van DM type 1
Honeymoonfase= Enkele dagen, weken, maanden na het starten van insuline (type 1) kan een daling van
de insulinebehoefte optreden. De insulinedosering kan worden teruggebracht. (vaak tijdelijk)